ECLI:NL:RBDHA:2023:13623

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
C/09/650100 / JE RK 23-1368
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ondertoezichtstelling

In deze zaak heeft de kinderrechter van de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2023 een beschikking gegeven over de machtiging tot uithuisplaatsing van de vijfjarige [naam01]. De zaak betreft een verzoek van de Stichting Jeugdbescherming West Haaglanden, die de gecertificeerde instelling vertegenwoordigt. De kinderrechter heeft de ondertoezichtstelling van [naam01] verlengd tot 12 januari 2024, en de machtiging tot uithuisplaatsing is verleend voor de duur van deze ondertoezichtstelling. De moeder, [naam02], en de vader, [naam03], zijn belast met het ouderlijk gezag over [naam01]. De grootmoeder moederszijde, [naam04], heeft tijdelijk voor [naam01] gezorgd, maar heeft aangegeven niet meer in staat te zijn om deze zorg te dragen vanwege gezondheidsproblemen.

De kinderrechter heeft vastgesteld dat er zorgen zijn over de opvoedvaardigheden van de moeder en de huisvesting. De moeder heeft hulp gekregen van de gemeente en is onder behandeling bij [bedrijf01]. De kinderrechter heeft de ontwikkeling van [naam01] bij de grootmoeder als positief ervaren, maar benadrukt dat de moeder moet werken aan haar opvoedvaardigheden en haar alcoholgebruik moet aanpakken. De kinderrechter heeft de hoop uitgesproken dat de moeder zal meewerken aan het traject bij de Brijder, wat essentieel is voor de terugplaatsing van [naam01]. De kinderrechter heeft uiteindelijk het verzoek tot uithuisplaatsing toegewezen, met de nadruk op het belang van de ontwikkeling van [naam01].

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/650100 / JE RK 23-1368
Datum uitspraak: 29 augustus 2023
Beschikking van de kinderrechter over een machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van:
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over:
[naam01], geboren op [geboortedatum01] 2018 in [plaats01] ,
hierna te noemen: [naam01] .
De kinderrechter merkt als belanghebbenden aan:
[naam02],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats01] ,
advocaat: mr. R.H.P. Feiner te Rotterdam,
[naam03],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats02] .
De kinderrechter merkt als informant aan:
[naam04] ,
hierna te noemen: de grootmoeder moederszijde,
wonende op een bij de rechtbank bekend adres.

1.Het verloop van de procedure

1.1.
Het procesverloop blijkt uit de volgende stukken:
- het verzoekschrift met bijlagen, binnengekomen bij de rechtbank op 7 juli 2023.
1.2.
De mondelinge behandeling met gesloten deuren heeft plaatsgevonden op 29 augustus 2023. Daarbij waren aanwezig:
  • de moeder met haar advocaat;
  • de vader;
  • de grootmoeder moederszijde
- [naam05] en [naam06] namens de gecertificeerde instelling.

2.De feiten

- [naam01] is erkend door de vader.
- De vader en de moeder zijn belast met het ouderlijk gezag over [naam01] .
- [naam01] verblijft bij de grootmoeder moederszijde.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 12 januari 2023 de ondertoezichtstelling van [naam01] verlengd van 15 januari 2023 tot 12 januari 2024.
- De kinderrechter in deze rechtbank heeft bij beschikking van 6 maart 2023 een machtiging verleend om [naam01] gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen in een voorziening voor pleegzorg, te weten bij de grootmoeder moederszijde, van 6 maart 2023 tot 6 september 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] in een voorziening voor netwerkpleegzorg, te weten bij de grootmoeder moederszijde, te verlengen voor de duur van de ondertoezichtstelling, met uitvoerbaarverklaring bij voorraad. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling dit verzoek gewijzigd, in die zin dat thans wordt verzocht om een nieuwe machtiging tot uithuisplaatsing in een voorziening voor pleegzorg.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Sinds de plaatsing van [naam01] bij de grootmoeder is er een groei te zien in haar ontwikkeling. [naam01] heeft tot juli 2023 vrijstelling gekregen van leerplicht. In februari 2023 is [naam01] gestart met twee uur per dag dagbesteding. In augustus 2023 neemt Middin een IQ-test af bij [naam01] . Naar aanleiding van het resultaat hiervan kan bepaald worden welk onderwijs passend is. Op 1 juli 2023 zou de beoordelingsboog voor een perspectiefonderzoek starten. Ter zitting brengt de gecertificeerde instelling dat de beoordelingsboog nog niet is gestart en dat hier binnenkort een gesprek over is ingepland. [naam01] logeert om de week een weekend bij de vader. De moeder ziet [naam01] onder begeleiding van pleegzorg één uur per week. De moeder zou samen met [naam07] , het halfzusje van [naam01] , starten met het traject in het moeder-kindhuis van de Brijder. Ter zitting brengt de gecertificeerde instelling naar voren dat de moeder dit heeft afgewezen. Bij de Brijder zou gewerkt kunnen worden aan de omgang tussen de moeder en de kinderen. Daarbij wordt ingezet op de opvoedvaardigheden van de moeder, maar tegelijkertijd ook op de verslavingsproblematiek en traumabehandeling. De gecertificeerde instelling benadrukt dat het traject dat de Brijder aanbiedt, passende zorg betreft. Er zijn zorgen over de huisvesting van de moeder, omdat er sprake is van een huurachterstand. De grootmoeder heeft op 27 juni 2023 aangegeven niet meer in staat te zijn om de zorg voor [naam01] en [naam08] te dragen wegens gezondheidsproblemen. Tot er een vervolgplek gevonden is, kan zij de plaatsing bij haar voortzetten. De gecertificeerde instelling brengt ter zitting naar voren dat er een nieuw pleeggezin is gevonden.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. De moeder geeft aan dat zij hulp heeft gekregen vanuit de gemeente, waardoor zij haar woning kan behouden. Daarnaast is de moeder onder behandeling bij [bedrijf01] . De moeder ontkent dat zij een alcoholverslaving heeft. Zij geeft aan dat zij het traject bij de Brijder heeft afgewezen omdat zij het niet eens is met een verslavingsbehandeling. Zij wil geen afstand doen van het gebruik van alcohol. Zij heeft namelijk geen alcoholprobleem. Zij heeft andere problemen, en als die haar boven het hoofd groeien dan kan het zijn dat zij te veel drinkt. Maar dat is nadrukkelijk niet omdat zij verslaafd zou zijn. De moeder geeft aan dat zij het gevoel heeft dat zij door anderen wordt geleefd en de hele tijd moet doen wat anderen van haar verwachten, terwijl niemand begrijpt hoe intens haar problemen zijn. Zij moet ook de dood van een kindje verwerken. Niemand vertelt haar hoe zij dat moet doen, maar iedereen heeft een oordeel over de manier waarop zij het doet.
De advocaat van de moeder voert aan dat de moeder een belast verleden heeft. Het gezin heeft al veel moeten doorstaan. De moeder staat open voor hulp. De advocaat van de moeder is van mening dat de gecertificeerde instelling de moeder meer duidelijkheid moet geven over de consequenties van haar keuze om niet mee te werken aan het traject bij de Brijder. Een alternatief voor het traject is niet voorhanden en de kinderen worden in de tussentijd steeds ouder. Het is positief dat de moeder weer bij haar thuis omgang heeft met [naam01] . De omgangsmomenten zijn momenteel nog maar 1,5 uur per week en gehoopt wordt dat dit stapje voor stapje opgebouwd kan worden. De resterende duur van de ondertoezichtstelling moet het heel duidelijk zijn wat er nodig is om [naam01] weer bij de moeder te plaatsen en welke termijn hieraan verbonden wordt. De advocaat van de moeder benadrukt dat het positief is dat [naam01] in een pleeggezin dichtbij de moeder wordt geplaatst, zodat er snel geschakeld kan worden.
4.2.
De vader heeft ingestemd met het verzochte.

5.De beoordeling

5.1.
De kinderrechter is, gelet op hetgeen uit het dossier en ter zitting naar voren is gekomen, van oordeel dat de in artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek genoemde gronden voor een machtiging tot uithuisplaatsing aanwezig zijn.
5.2.
Daartoe wordt als volgt overwogen. De vijfjarige [naam01] heeft in haar jonge leven al veel meegemaakt. De kinderrechter ziet dat de uithuisplaatsing van [naam01] (en de andere kinderen) erg moeilijk is voor de moeder en natuurlijk ook voor de vader. De moeder is onnoemelijk zwaar getroffen door een opeenstapeling van verdrietige gebeurtenissen. Zij staat voor de heel moeilijke taak om dat allemaal te verwerken, zodat zij er ook weer als moeder kan zijn voor haar kinderen. Het is op dit moment onduidelijk of de moeder voldoende opvoedvaardigheden bezit om [naam01] (met hulpverlening) veilig te laten opgroeien. Ook de vader is niet in staat de verzorging en opvoeding van [naam01] te dragen. Het is belangrijk dat er de komende tijd meer zicht komt op de opvoedvaardigheden van de moeder, zodat duidelijk wordt of zij in staat is om de verzorging en opvoeding van [naam01] weer op zich te nemen. Ter zitting heeft de gecertificeerde instelling aangedragen dat het traject bij de Brijder passend is en de eerste stap richting terugplaatsing van [naam01] vormt. Er is geen andere manier om op dat punt uit te komen. [naam01] heeft recht op de beste versie van haar moeder. De kinderrechter ziet een liefdevolle moeder en benadrukt dat het van groot belang is dat de moeder haar zelfmedicatie in de vorm van overmatig alcoholgebruik – een verslaving dus – de baas wordt. De kinderrechter hecht eraan dat de moeder zich realiseert dat zij door medewerking aan het traject bij de Brijder de mogelijkheid creëert dat [naam01] weer thuis komt wonen. De kinderrechter spreekt de hoop uit dat de moeder zal meewerken aan dit traject. Nu [naam01] niet langer bij de grootmoeder kan verblijven en een zij bij een pleeggezin geplaatst moet worden, is een nieuwe machtiging uithuisplaatsing noodzakelijk. De kinderrechter hoopt dat [naam01] de goede ontwikkeling die zij heeft doorgemaakt bij de grootmoeder hier kan voortzetten. Gelet op het voorgaande wordt het verzoek toegewezen als verzocht.
Daarom zal als volgt worden beslist.

6.De beslissing

De kinderrechter:
verleent de machtiging tot uithuisplaatsing van [naam01] in een voorziening voor pleegzorg van 29 augustus 2023 tot 12 januari 2024;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beslissing is mondeling gegeven en in het openbaar uitgesproken op 29 augustus 2023 door mr. S.J. Huizenga, kinderrechter, in aanwezigheid van mr. L.E. Smolders als griffier, en op schrift gesteld op 7 september 2023.
Hoger beroep tegen deze beschikking kan worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.