ECLI:NL:RBDHA:2023:13627

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
11 september 2023
Zaaknummer
NL23.23078
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de afwijzing van het verzoek om schadevergoeding in het kader van vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 29 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, die in vreemdelingenbewaring is gesteld, betwist de rechtmatigheid van deze maatregel en vraagt om schadevergoeding. De rechtbank behandelt de argumenten van eiser, die onder andere aanvoert dat de staatssecretaris een verlengingsbesluit had moeten nemen en dat de belangenafweging onvoldoende is gemotiveerd. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring rechtmatig heeft opgelegd, omdat de gronden voor de maatregel feitelijk juist zijn en de belangenafweging zorgvuldig is uitgevoerd. Eiser heeft zich in het verleden aan het toezicht onttrokken en heeft niet voldaan aan zijn vertrekverplichting. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, waarbij wordt opgemerkt dat de staatssecretaris niet verplicht was om een lichter middel toe te passen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.23078

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. M.K. Bhadai),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 7 augustus 2023 waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder b van de Vreemdelingenwet 2000
(Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
2. De rechtbank heeft het beroep op 22 augustus 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris. Op de zitting hebben ook de broer en de moeder van eiser het woord gevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt of het voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Een deel van de beroepsgronden gaat over de uitzetting van eiser naar Marokko. Die uitzetting maakt geen deel uit van de maatregel van bewaring. Daarom beoordeelt de rechtbank dat deel van de beroepsgronden niet.
4. Het beroep is ongegrond. Het voortduren van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Had de staatssecretaris een verlengingsbesluit moeten nemen?5. Eiser stelt dat de staatssecretaris een verlengingsbesluit had moeten nemen, omdat hij langer dan zes maanden in vreemdelingenbewaring zit.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser is op 7 augustus 2023 in bewaring gesteld. Deze bewaring duurt op het moment van sluiten van het onderzoek nog geen zes maanden. De termijn voor het maken van het verlengingsbesluit begint namelijk te tellen vanaf deze maatregel van bewaring en niet vanaf de vorige maatregel van bewaring.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
6. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de bewaring noodzakelijk is vanwege het belang van de openbare orde, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [1] als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb 2000 heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6.1.
De staatssecretaris heeft op zitting de zware grond 3h laten vallen. Deze grond ligt daarom niet langer ten grondslag aan de maatregel van bewaring.
6.2.
Eiser betwist de zware gronden 3b en 3i. Hij voert over de zware grond 3b aan dat hij zich niet aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken. Eiser heeft namelijk een vaste verblijfsplaats bij zijn moeder in [plaats] . Eiser stelt over de zware grond 3i dat de staatssecretaris ten onrechte stelt dat hij heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer. Eiser betoogt dat het voor hem onmogelijk is om terug te keren naar Marokko, omdat het een vreemde land voor hem is en hij bijna zijn hele leven in Nederland heeft gewoond.
6.3.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Wat eiser aanvoert over deze zware gronden is geen aanleiding om de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. De reden hiervoor is dat de zware gronden 3c en 3i feitelijk juist zijn en samen al voldoende zijn om de maatregel van bewaring te dragen.
6.3.1.
De zware grond 3c, die door eiser niet wordt betwist, is feitelijk juist omdat eiser bij beschikking van 29 maart 2017 een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van vijf jaar heeft ontvangen op grond van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Deze beschikking is op 19 april 2017 in persoon aan eiser uitgereikt.. Eiser had dus op 19 april 2017 Nederland onmiddellijk moeten verlaten. Eiser heeft tot op heden geen gevolg gegeven aan het hem opgelegde terugkeerbesluit en de daaruit volgende verplichting om Nederland te verlaten.
6.3.2.
De zware grond 3i, die door eiser wel wordt betwist, is feitelijk juist omdat eiser in de vertrekgesprekken van 23 maart 2023 en 3 juli 2023 heeft verklaard dat hij niet mee wil werken aan zijn terugkeer naar Marokko. Wat eiser aanvoert is onvoldoende om niet van de feitelijke juistheid uit te gaan.
6.3.3.
Uit vaste rechtspraak volgt dat, om deze zware gronden aan de maatregel ten grondslag te kunnen leggen, het voldoende is dat deze gronden feitelijk juist zijn. [2] De zware gronden 3c en 3i kunnen de maatregel van bewaring daarom dragen. Het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Wat eiser verder heeft aangevoerd over de zware grond 3b doet daar niet aan af en behoeft daarom geen bespreking.
Is het voortduren van de maatregel gerechtvaardigd?
7. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de belangenafweging onvoldoende heeft
gemotiveerd, omdat hij geen rekening heeft gehouden met zijn belangen, de belangen onvoldoende heeft afgewogen en niet nauwkeurig te werk is gegaan. Eiser betoogt dat hij vanaf zijn kinderjaren in Nederland woont, dat hij al zijn familieleden in Nederland heeft wonen waarmee hij heel goed contact heeft en dat zijn sociale leven zich in Nederland afspeelt. Eiser stelt dat zijn directe familie zijn sociale vangnet is en dat hij zich zonder zijn familie niet kan redden. Eiser betoogt verder dat hij geen enkele band heeft met Marokko. Eiser stelt dat hij niets weet van het land, dat hij zijn privéleven daar niet kan uitoefenen en dat hij, zover hem bekend is, in Marokko geen familie heeft wonen. Verder betoogt eiser dat hij zeer verstandelijk beperkt is en wijst hierbij op verschillende rapportages die zijn bijgevoegd in de gronden van het beroep. Eiser voert aan dat uit deze rapportages volgt dat hij licht verstandelijk zwakbegaafd is en gehandicapt psychiatrisch een IQ van 55-75 heeft, waarbij komt dat er sprake is van meerdere psychische symptomen. Eiser stelt dat dit de reden is dat hij de gevolgen van zijn handelen niet inzichtelijk kan overzien. Eiser betoogt verder dat dit blijkt uit zijn intentie om altijd het juiste te willen doen, maar dat hij dit niet altijd voor elkaar krijgt. Uit het bijgevoegde rapport volgt volgens eiser ook dat hij zichzelf niet zonder zijn sociale vangnet staande kan houden. Dit houdt volgens eiser in dat hij niet in staat is om voor zichzelf te kunnen zorgen en dat hij altijd afhankelijk is van derden. Eiser stelt dat hij altijd bij anderen heeft gewoond en dat anderen altijd voor hem hebben gezorgd. Eiser stelt dat hij niet een vergelijkbaar sociaal vangnet heeft in Marokko, waardoor het onredelijk hard is om hem uit te zetten naar Marokko.
7.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris is na een aangesloten periode van zes maanden vreemdelingenbewaring gehouden een verzwaarde belangenafweging te maken. [3] De gehele periode van inbewaringstelling, ook als de vreemdeling op grond van verschillende grondslagen in bewaring heeft gezeten, moet hij bij deze belangenafweging betrekken. Eiser heeft vanaf 21 februari 2023 op verschillende grondslagen in bewaring is gesteld. Dat betekent dat eiser op 19 augustus 2023 zes maanden in bewaring zit. De staatssecretaris heeft op 15 augustus 2023 deze verzwaarde belangenafweging gemaakt en daarna kenbaar gemaakt in de voortgangsrapportage met betrekking tot uitzetting. [4] Deze belangenafweging is voldoende zorgvuldig gedaan en voldoende gemotiveerd.
7.1.1.
De staatssecretaris kan bij deze belangenafweging een zwaar gewicht toekennen aan de invulling die eiser aan zijn lange verblijf in Nederland heeft gegeven. Zo heeft eiser zich tijdens zijn verblijf in Nederland vanaf 1980 veelvuldig schuldig gemaakt aan het plegen van misdrijven zoals mishandeling, vernieling, bedreigingen, wapenbezit en diefstallen (met geweld) waarvoor de rechter hem ook tot (lange) gevangenisstraffen heeft veroordeeld. Ook kan de staatssecretaris zwaar laten wegen dat eiser meerdere malen in bewaring is gesteld in 2018, 2019, 2020, 2021 en 2023.
7.1.2.
De staatssecretaris kan bij de belangenafweging een zwaar gewicht toekennen aan de invulling die eiser heeft gegeven aan de op hem rustende vertrekplicht en meewerkplicht tot uitzetting naar Marokko. Op 29 maart 2017 heeft eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod voor de duur van vijf jaren ontvangen op grond van artikel 66a, zevende lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000. Omdat eiser het terugkeerbesluit en het inreisverbod in 2017 kenbaar heeft ontvangen, weet hij al langere tijd dat hij Nederland moet verlaten. Eiser heeft dit tot op de dag van vandaag nog niet gedaan. Dat hij Nederland niet wil verlaten blijkt ook uit eiser zijn eigen verklaringen en handelingen. Zo heeft eiser in de vertrekgesprekken enkele keren verklaard dat hij niet mee wil werken aan zijn terugkeer naar Marokko en heeft hij op geen enkele manier zich zichtbaar ingespannen om zijn terugkeer mogelijk te maken. Niet is gebleken dat eiser de mogelijkheden die voor hem beschikbaar zijn heeft gebruikt om invulling te geven aan zijn plicht om mee te werken aan zijn eigen terugkeer. Eiser heeft niet zijn identiteit of nationaliteit onderbouwd met documenten en heeft onvoldoende informatie gegeven om het onderzoek bij de diplomatieke vertegenwoordiging te bespoedigen. Hoewel eiser wel heeft meegewerkt aan zijn presentatie in persoon op 26 april 2023 bij de Marokkaanse autoriteiten, heeft hij tijdens deze presentatie aangegeven dat hij niet terug wil keren naar Marokko. Op 26 juli 2023 is aan eiser een laissez-passer afgegeven, waardoor voor hem de mogelijkheid bestaat om met dit document naar Marokko uitgezet te kunnen worden.
7.1.3.
De andere argumenten die eiser noemt in zijn beroepsgrond die volgens hem moeten worden betrokken bij de belangenafweging, zien niet op de maatregel van bewaring, maar op de uitzetting van eiser. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser deze argumenten wil aandragen, is deze beroepszaak, zoals onder 2 al is vermeld, over de maatregel van bewaring niet de juiste plek daarvoor. De weg ligt aan eiser open om deze argumenten inhoudelijk te laten behandelen bij zijn beroepszaak over zijn uitzetting. Uit deze verzwaarde belangenafweging volgt dat de staatssecretaris voldoende en kenbaar heeft gemotiveerd waarom het voortduren van de bewaring gerechtvaardigd is.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
8. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Eiser stelt dat indien aan hem een meldplicht zou worden opgelegd, dat hij zich hieraan zou houden. Eiser stelt dat hij bij zijn moeder moet kunnen verblijven omdat zij voor hem kan zorgen.
8.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris heeft voldoende en kenbaar gemotiveerd in de gronden van de maatregel van bewaring waarom een risico op onttrekking aan het toezicht volgt en in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan zijn vertrekverplichting en een inreisverbod weegt zwaarder dan het belang van eiser om een lichter middel toe te passen. De maatregel van bewaring geeft zekerheid op eisers terugkeer. Dit is belangrijk omdat eiser in de vertrekgesprekken heeft verklaard niet terug te willen keren naar Marokko. Eiser heeft dit verklaard in de vertrekgesprekken van 23 maart 2023 en 3 juli 2023. Gelet hierop heeft de staatssecretaris niet tot toepassing van het lichter middel hoeven over te gaan.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?9. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [5]

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.Vergelijk ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
3.Dat staat in paragraaf A5/6.8 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.Zie bladzijde 7 van de voortgangsrapportage.
5.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.