ECLI:NL:RBDHA:2023:13720

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.24553
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 5 september 2023, wordt het beroep van eiser tegen de maatregel van bewaring beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 25 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde mr. A. Agayev, betwistte deze maatregel en verzocht tevens om schadevergoeding.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring onrechtmatig heeft opgelegd. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende gronden heeft aangevoerd om de maatregel te rechtvaardigen. De zware gronden die aanvankelijk werden genoemd, zijn door de staatssecretaris op de zitting laten vallen, waardoor alleen de lichte grond van onvoldoende middelen van bestaan overbleef. Eiser heeft echter overtuigend aangetoond dat hij wel degelijk over voldoende middelen beschikt, en de rechtbank concludeert dat de staatssecretaris deze feiten niet correct heeft meegewogen.

Als gevolg van deze bevindingen verklaart de rechtbank het beroep gegrond en beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring. Eiser heeft recht op een schadevergoeding van € 1.200 voor de onrechtmatige detentie, evenals een vergoeding van € 1.674 voor de proceskosten. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige motivering door de staatssecretaris bij het opleggen van een maatregel van bewaring, en dat de belangen van de vreemdeling in acht moeten worden genomen.

De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24553

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Agayev),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. G.J. Westendorp).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 25 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om het toekennen van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser (via een beeldverbinding), de gemachtigde van eiser (via een beeldverbinding) en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. De maatregel van bewaring is onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Kunnen de gronden de maatregel van bewaring dragen?
4. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), [1] als zware gronden vermeld dat eiser
  • (3d) niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
  • (3h) tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Vw 2000 of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Vw 2000;
  • (3i) heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser
- (4 (4d) niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4.1.
De staatssecretaris heeft op de zitting de zware gronden 3d en 3h laten vallen. Deze gronden liggen dus niet langer aan de maatregel van bewaring ten grondslag.
4.2.
Eiser voert onder meer aan dat de lichte grond 4d onvoldoende is gemotiveerd. Eiser wijst erop dat het begrip “voldoende middelen van bestaan” een Unierechtelijk begrip is en in Unierechtelijke zin moet worden uitgelegd. [2] Eiser heeft in 2021 zijn pizzeria in [plaats] verkocht en daar € 33.000 mee verdiend. Op dat bedrag teert hij nog altijd. Eiser doet geen beroep op publieke middelen en kan terecht bij anderen als hij tekortkomt in zijn financiële middelen. Eiser heeft tijdens zijn gehoor verder gesteld dat hij voor zijn vader werkt en dat hij daar € 500 per week mee verdient. De staatssecretaris heeft dat niet kenbaar in de maatregel van bewaring meegewogen.
4.3.
Gelet op wat eiser heeft aangevoerd, heeft de staatssecretaris de feitelijke juistheid van de lichte grond 4d onvoldoende gemotiveerd en mocht hij deze niet aan de maatregel van bewaring ten grondslag leggen. Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling verklaard dat hij bij het uitzendbureau van zijn vader werkt, en dat hij daar – hoewel hij niet op de loonlijst staat – ongeveer € 500 per week verdient. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris dit niet heeft betrokken bij de motivering van de lichte grond 4d zoals die is opgenomen onder het kopje “4d; Niet beschikt over voldoende middelen van bestaan”. Het standpunt van de staatssecretaris dat hij vanwege de vaagheid van de verklaringen van eiser ook niet gehouden was om op deze verklaringen van te reageren, volgt de rechtbank niet. Het is aan de staatssecretaris om in de motivering van de maatregel van bewaring te betrekken wat een vreemdeling in het gehoor naar voren brengt. Als de staatssecretaris vindt dat een verklaring van eiser te vaag is om af te zien van tegenwerpen van een zware of lichte grond, ligt het op de weg van de staatssecretaris om een motivering van die strekking in de maatregel van bewaring op te nemen. Doet de staatssecretaris dat niet, dan is het voor de vreemdeling onvoldoende duidelijk of en hoe zijn verklaringen bij het opleggen van de maatregel van bewaring zijn meegewogen. Het standpunt van de staatssecretaris dat de € 500 die eiser wekelijks bij zijn vader verdient wel is benoemd bij de motivering van de zware grond 3i en dat eiser daardoor niet tekort is gedaan door het ontbreken daarvan bij de motivering van de lichte grond 4d, volgt de rechtbank ook niet. Het is op zichzelf genomen juist dat de motivering van de ene grond onder omstandigheden kan dienen ter motivering van een andere grond, maar dan moet voor de vreemdeling wel buiten redelijke twijfel zijn dat een feitelijke toelichting voor twee verschillende gronden is gebruikt, bijvoorbeeld door het gebruik van verwijzingen of kopjes. [3] Uit de maatregel blijkt op geen enkele manier dat de motivering van de zware grond 3i ook is bedoeld ter motivering van de lichte grond 4d. Er is ook geen gebruik gemaakt van verwijzingen of kopjes. Er is dan ook geen aanleiding om aan te nemen dat de motivering van de zware grond 3i dient ter motivering van de lichte grond 4d.
4.4.
De staatssecretaris moet aan een maatregel van bewaring ten minste twee zware en/of lichte gronden ten grondslag leggen. [4] Omdat de staatssecretaris de lichte grond 4d niet goed heeft gemotiveerd, mocht hij deze niet aan eiser tegenwerpen. Daarom ligt alleen de zware grond 3i nog aan de maatregel ten grondslag. Die grond is onvoldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Hierdoor kan de maatregel van bewaring niet in stand blijven. Wat eiser heeft aangevoerd over de zware grond 3i, kan daarom onbesproken blijven. Het betoog van eiser slaagt dus.
Overige beroepsgronden
5. Omdat de rechtbank hiervoor onder 4.4 heeft geoordeeld dat de maatregel van bewaring niet in stand kan blijven, hoeft de rechtbank de overige beroepsgronden van eiser niet meer te bespreken.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt en de maatregel van bewaring vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig was. De staatssecretaris moet daarom een schadevergoeding aan eiser betalen voor de dagen dat de maatregel onrechtmatig ten uitvoer is gelegd. Eiser komt een schadevergoeding toe van in totaal € 1.200 (12 dagen verblijf in het detentiecentrum Rotterdam × € 100).
6.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.674, omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.200, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J.B. ter Beke, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.In het bijzonder artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb 2000.
2.Eiser wijst ter onderbouwing op HvJEU 2 oktober 2019, C-93/18, ECLI:EU:C:2019:809 (
3.ABRvS 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829, r.o. 21.
4.Dat staat in artikel 5.1b, tweede lid, van het Vb 2000.