ECLI:NL:RBDHA:2023:13731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 september 2023
Publicatiedatum
12 september 2023
Zaaknummer
NL23.24548
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59 lid 1 sub a Vw 2000; onrechtmatigheid van de maatregel en verzoek om schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 september 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een vreemdeling op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De eiser, van Togolese nationaliteit, had beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die hem was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De staatssecretaris had de maatregel van bewaring opgeheven op 29 augustus 2023, omdat de eiser was uitgezet. De rechtbank beperkte haar beoordeling tot de vraag of de eiser recht had op schadevergoeding voor de periode van bewaring, nu deze al was opgeheven.

De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris de maatregel van bewaring terecht had opgelegd op basis van verschillende gronden, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de bewaring voldoende waren en dat de staatssecretaris niet verplicht was om een lichter middel toe te passen. De rechtbank stelde vast dat de ophouding van de eiser minder dan zes uren had geduurd, wat in overeenstemming was met de wetgeving.

De rechtbank wees het beroep van de eiser ongegrond en wees ook het verzoek om schadevergoeding af. Wel werd de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van de eiser, vastgesteld op € 837,00. De uitspraak werd gedaan door mr. J.L. Boxum, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier, en werd openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24548

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Togolese nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. K. Nuninga).

Procesverloop

Bij besluit van 23 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 29 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgeheven, omdat eiser is uitgezet.
De rechtbank heeft het beroep op 8 september 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiser is, met bericht van verhindering, niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
2. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2.1.
De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kon worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Grondslag van de ophouding
4. Eiser voert allereerst aan dat hij ten onrechte is staande gehouden op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw 2000. Eiser had geen rechtmatig verblijf op het moment van de staande houding en zijn identiteit kon ook onmiddellijk worden vastgesteld op basis van gegevens van de DT&V.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat, zoals de staatssecretaris ter zitting ook heeft erkend, de staande houding van eiser op een verkeerde grondslag heeft plaatsgevonden, namelijk op grond van artikel 50a, eerste lid, van de Vw 2000. De juiste grondslag is artikel 50, derde lid, van de Vw 2000. Hiermee is sprake van een gebrek. De rechtbank is van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het voor eiser feitelijk geen verschil maakt op welke grondslag hij is staande gehouden. Dit betekent dat eiser door het gebrek niet in zijn belangen is geschaad. Wel ziet de rechtbank aanleiding om een proceskostenveroordeling uit te spreken.
Duur van de staande houding, overbrenging en ophouding
5. Verder stelt eiser dat de staandehouding, overbrenging en ophouding in strijd met artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 langer dan zes uren duurde.
5.1.
De rechtbank stelt vast dat uit de processen-verbaal van staande houding, overbrenging en ophouding blijkt dat eiser om 09:55 uur is staande gehouden. Eiser werd vervolgens tijdens het transport naar een plek bestemd voor verhoor onwel en is daarom per ambulance naar het ziekenhuis gebracht. Eiser werd vervolgens om 13:00 uur weer uit het ziekenhuis ontslagen waarna hij om 13:20 uur aankwam op een plaats bestemd voor verhoor, zijnde cellencomplex Groningen te Groningen.
5.2.
De rechtbank overweegt dat uit artikel 50, derde lid, van de Vw 2000 volgt dat een persoon niet langer dan zes uren mag worden opgehouden op een plaats bestemd voor verhoor. Nu uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat eiser om 13:20 uur aankwam op een plaats bestemd voor verhoor en de maatregel van bewaring om 18:45 uur aan eiser is opgelegd, heeft de ophouding minder dan zes uren geduurd. De rechtbank is daarom van oordeel dat er in dit kader geen sprake is van een gebrek.
Gronden en grondslag
6. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw 2000 genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft op 21 november 2018 een afwijzende beschikking ontvangen op zijn asielaanvraag met daarin een terugkeerbesluit en hij heeft hier tot op het moment van de inbewaringstelling niet aan voldaan. Ook is eisers artikel 64-aanvraag van 28 augustus 2023 op 29 augustus 2023 buiten behandeling gesteld. Verder overweegt de rechtbank dat de zware en lichte gronden 3a, 3i, 4c en 4d feitelijk juist zijn en, in samenhang gezien met de in de maatregel gegeven motivering, voldoende grond vormen voor het standpunt dat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken dan wel dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure belemmerde.
Lichter middel
7. Eiser voert verder aan dat zijn persoonlijke belangen niet kenbaar bij de oplegging van de maatregel van bewaring zijn meegewogen. De staatssecretaris was op de hoogte van eisers kwetsbare situatie en broze gezondheid. Het lag dan ook in de rede dat eiser na zijn ontslag uit het ziekenhuis niet in vreemdelingenbewaring werd gesteld maar terug werd gebracht naar zijn onderkomen bij Stichting INLIA onder voortzetting van zijn meldplicht. Ook wijst eiser er op dat tijdens het gehoor is aangegeven dat hij een affectieve relatie met een vrouw heeft in Nederland met een vaste baan en dat zij over voldoende middelen van bestaan beschikt.
7.1.
De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel dan bewaring had moeten opleggen en om de belangenafweging in dit kader in het voordeel van eiser te laten uitvallen. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Verder is in de maatregel van bewaring overwogen dat de medische zorg voor wie in detentie verblijft gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij. Ook is aangegeven dat er een “fit-to-fly” kan worden uitgevoerd en dat er tijdens de vlucht een medische escort met eiser zal meevliegen. Ten aanzien van eisers vriendin is overwogen dat eiser nooit eerder heeft aangegeven dat hij een vriendin heeft en dat hij bij haar zou willen verblijven. Verder is meegewogen dat eisers kinderen in Togo wonen.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
8. Tot slot oordeelt de rechtbank dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser heeft gewerkt en dat zicht op uitzetting aanwezig was. Eiser is immers op de zesde dag van zijn inbewaringstelling uitgezet naar Togo.
Conclusie
9. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
10. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
11. Gelet op het oordeel onder 4.1 ziet de rechtbank aanleiding om de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten te veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift) Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet de staatssecretaris de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Boxum, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Vegter, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.