ECLI:NL:RBDHA:2023:13747

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
13 september 2023
Zaaknummer
NL23.24533
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris, aanwezig waren via een beeldverbinding.

De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het beroep is ongegrond verklaard, omdat het opleggen van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Eiser voerde aan dat er geen concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening, aangezien Kroatië de Dublinclaim op 1 september 2023 had geweigerd. De rechtbank oordeelt echter dat er nog steeds een concreet aanknopingspunt voor overdracht bestaat, omdat de staatssecretaris op dezelfde dag een nieuw claimverzoek aan Slovenië heeft gedaan.

Eiser stelde ook dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelt dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt. De rechtbank ziet geen reden om aan de motivering van de staatssecretaris te twijfelen. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24533

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. P. Boelhouwer).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: eiser en de gemachtigde van eiser, via een beeldverbinding, en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is. Zij doet dat onder meer aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is ongegrond. Het opleggen van de maatregel van bewaring is niet onrechtmatig. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Mocht de maatregel van bewaring aan eiser opgelegd worden?
4. Eiser voert aan dat in zijn geval geen concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening. De staatssecretaris heeft weliswaar een Dublinclaim gestuurd aan de Kroatische autoriteiten, maar Kroatië heeft de Dublinclaim op 1 september 2023 geweigerd. Eiser stelt dat zowel Duitsland als Slovenië hem hebben geprobeerd over te dragen aan Kroatië, maar dat de Kroatische autoriteiten deze claims steeds hebben afgewezen. Daarom is volgens eiser sinds 1 september 2023 niet langer voldaan aan de voorwaarden om hem op grond van artikel 59a van de Vw 2000 als Dublinclaimant in bewaring te stellen.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank stelt voorop dat het uitgangspunt is dat er een concreet aanknopingspunt moet bestaan dat een vreemdeling op grond van de Dublinverordening kan worden overgedragen, maar dat niet vereist is dat concreet bekend is naar welk land. Op de zitting heeft de staatssecretaris toegelicht dat er eerst onduidelijkheid bestond over de reden waarom Kroatië het claimverzoek heeft geweigerd op 1 september 2023, maar dat dit na contact met Bureau Dublin is opgehelderd. De Kroatische autoriteiten hebben de overdracht van eiser vanuit Slovenië op 16 november 2022 geaccepteerd, maar de Sloveense autoriteiten hebben eiser niet tijdig overgedragen, omdat eiser al was vertrokken naar Duitsland. Om die reden is Slovenië op 17 mei 2023 verantwoordelijk geworden voor de asielaanvraag van eiser. Nadat Kroatië het claimverzoek heeft geweigerd op 1 september 2023, heeft de staatssecretaris op dezelfde dag een nieuw claimverzoek aan Slovenië gedaan. In het geval van eiser bestaat daarom (nog steeds) een concreet aanknopingspunt voor overdracht als bedoeld in de Dublinverordening.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
5. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, omdat hij niet eerder in bewaring heeft gezeten en omdat hij heeft verklaard dat hij wil meewerken aan de overdracht.
5.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. Uit de (onbetwiste) gronden die de staatssecretaris aan de maatregel van bewaring ten grondslag heeft gelegd, volgt een risico op onttrekking aan het toezicht. De rechtbank ziet geen reden om aan de motivering van de gronden te twijfelen. Wat eiser verder aanvoert doet verder niets af aan het onttrekkingsrisico.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?6. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregel niet is voldaan. [1]

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van
mr.S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.