In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 16 augustus 2023, waarin de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) heeft opgelegd. Dit beroep moet ook worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding. De rechtbank heeft het beroep op 5 september 2023 op zitting behandeld, waarbij eiser en zijn gemachtigde, alsook de gemachtigde van de staatssecretaris, aanwezig waren via een beeldverbinding.
De rechtbank beoordeelt of het opleggen van de maatregel van bewaring rechtmatig is, aan de hand van de beroepsgronden van eiser. Het beroep is ongegrond verklaard, omdat het opleggen van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig is. Eiser voerde aan dat er geen concreet aanknopingspunt bestaat voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening, aangezien Kroatië de Dublinclaim op 1 september 2023 had geweigerd. De rechtbank oordeelt echter dat er nog steeds een concreet aanknopingspunt voor overdracht bestaat, omdat de staatssecretaris op dezelfde dag een nieuw claimverzoek aan Slovenië heeft gedaan.
Eiser stelde ook dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, maar de rechtbank oordeelt dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat, wat de maatregel van bewaring rechtvaardigt. De rechtbank ziet geen reden om aan de motivering van de staatssecretaris te twijfelen. Uiteindelijk wordt het beroep ongegrond verklaard en wordt het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.M. Verhoeven, rechter, in aanwezigheid van mr. S.M. Hampsink, griffier, en is openbaar gemaakt.