In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Poolse nationaliteit, had tegen het besluit van 21 augustus 2023 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring was op 1 september 2023 opgeheven, waarna eiser akkoord ging met schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank beperkte zich tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven.
De rechtbank overwoog dat de beoordeling zich richtte op de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was geweest. Eiser stelde dat de ophouding onrechtmatig was, omdat het proces-verbaal geen eindtijd vermeldde. De rechtbank concludeerde echter dat de ophouding niet langer dan de toegestane zes uur had geduurd en dat er geen sprake was van detentie zonder titel. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, feitelijk juist waren en dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond.
Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.