ECLI:NL:RBDHA:2023:13792

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 september 2023
Publicatiedatum
14 september 2023
Zaaknummer
NL23.24521
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring en verzoek om schadevergoeding in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 september 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser, een Poolse nationaliteit, had tegen het besluit van 21 augustus 2023 beroep ingesteld, waarbij hij tevens verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring was op 1 september 2023 opgeheven, waarna eiser akkoord ging met schriftelijke afdoening van het beroep. De rechtbank beperkte zich tot de vraag of eiser recht had op schadevergoeding, nu de bewaring was opgeheven.

De rechtbank overwoog dat de beoordeling zich richtte op de vraag of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring onrechtmatig was geweest. Eiser stelde dat de ophouding onrechtmatig was, omdat het proces-verbaal geen eindtijd vermeldde. De rechtbank concludeerde echter dat de ophouding niet langer dan de toegestane zes uur had geduurd en dat er geen sprake was van detentie zonder titel. De rechtbank oordeelde dat de zware gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag lagen, feitelijk juist waren en dat verweerder voldoende had gemotiveerd dat er een risico op onttrekking aan het toezicht bestond.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.24521

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. A. Jhingoer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Lorier).

Procesverloop

Bij besluit van 21 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 1 september 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op 30 augustus 2023 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 1 september 2023 een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 1 september 2023 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [Geboortedatum] en de Poolse nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Ophouding
3. Eiser stelt zich op het standpunt dat de ophouding onrechtmatig is, omdat uit het proces-verbaal van ophouding (M105-A) niet blijkt wanneer de ophouding is beëindigd. Daarom kan niet worden gecontroleerd of de oplegging van de maatregel van bewaring aansluitend aan de ophouding heeft plaatsgevonden. Dit is een gebrek. Omdat het bovenstaande niet kan worden gecontroleerd, moet het er volgens eiser voor worden gehouden dat de vrijheid van eiser enige tijd zonder geldige titel ontnomen is geweest.
4. De rechtbank stelt vast dat uit het dossier blijkt dat eiser op 21 augustus 2023 om 09:15 uur is opgehouden op grond van artikel 50, derde lid, van de Vw. Eiser is vervolgens op dezelfde datum om 14:14 uur in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw.
5. Ondanks dat het proces-verbaal van de ophouding geen eindtijd van de ophouding vermeldt, is de rechtbank is van oordeel dat uit het bovenstaande blijkt dat deze niet langer dan de toegestane zes uur heeft geduurd. In dit geval kan ervan worden uitgegaan dat de ophouding 4 uur en 59 minuten heeft geduurd, namelijk van 09:15 uur tot 14:14 uur, het tijdstip waarop eiser in bewaring is gesteld. Van detentie zonder titel is geen sprake en de rechtbank volgt eiser dan ook niet in zijn stelling dat hij zonder geldige titel heeft vastgezeten, nu de ophouding feitelijk en juridisch moet zijn geëindigd op het tijdstip dat eiser in bewaring werd gesteld.
Maatregel van bewaring
6. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. Verweerder heeft als zware gronden [2] vermeld dat eiser:
- 3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;- 3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;- 3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden [3] vermeld dat eiser:
- 4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;- 4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;- 4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7. Eiser betwist alle zware en lichte aan de maatregel ten grondslag gelegde gronden. Ten aanzien van de zware grond 3b stelt eiser dat hij pas net uit strafrechtelijke detentie is en nog niet de gelegenheid heeft gehad om zelfstandig te vertrekken uit Polen. Verder meent eiser dat de zware grond 3c niet aan hem tegengeworpen mag worden omdat hij het terugkeerbesluit niet heeft begrepen wegens een miscommunicatie met de tolk. Hij heeft Nederland wel daadwerkelijk verlaten en is naar België gegaan.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de zware grond 3b terecht aan de maatregel ten grondslag heeft gelegd. Bij besluit van 22 juni 2023 heeft verweerder vastgesteld dat eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland op grond van het Unierecht en dat hij het grondgebied binnen een maand moet verlaten. Eiser heeft Nederland niet verlaten en zijn illegale verblijf ook niet gemeld bij de autoriteiten. Eiser heeft zich dan ook onttrokken aan het toezicht en de zware grond 3b is daarmee feitelijk juist. Wat eiser daartegen aanvoert in beroep doet daar niets aan af. De zware grond 3c is ook feitelijk juist. Zoals eerder is overwogen is het verblijfsrecht van eiser beëindigd bij besluit van 22 juni 2023. Dit besluit is, blijkens het door eiser ondertekende uitreikingsblad, op dezelfde datum uitgereikt aan eiser met behulp van een tolk. Verweerder gaat er dan ook terecht vanuit dat eiser kennis heeft genomen van het besluit en de betekenis daarvan. Dat sprake is geweest van een miscommunicatie met de tolk is niet onderbouwd. Dit maakt dat eiser onomstotelijk bekend was met de uiterste vertrekdatum, maar hier geen gevolg aan heeft gegeven. Verder wijst verweerder er in het verweerschrift terecht op dat uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 23 augustus 2023 blijkt dat eiser 23 juni 2023 tot 4 juli 2023 hier in preventieve hechtenis heeft gezeten, vervolgens van 10 juli 2023 tot 14 juli 2023 een gevangenisstraf heeft uitgezeten en van 14 juli 2023 tot 10 augustus 2023 preventieve hechtenis heeft ondergaan, waardoor niet gevolgd kan worden dat eiser Nederland heeft verlaten en op 25 juni 2023 naar België is gegaan. Deze zware gronden zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Wat eiser voor het overige heeft aangevoerd over de zware en lichte gronden behoeft geen bespreking, omdat dit niet kan leiden tot de conclusie dat de bewaring onrechtmatig is.
Lichter middel
9. Eiser stelt dat hij het besluit van verweerder op vrije voeten wilde afwachten en bereid is om Nederland vrijwillig te verlaten. Hij meent dat verweerder daar onvoldoende op is ingegaan. Eiser was pas zeven dagen vrij uit detentie en had ondertussen al contact met Stichting Barka om hem te helpen met zijn terugkeer. Eiser stelt dat hem een vertrektermijn van 28 dagen gegund had moeten worden, vooral omdat hij de vorige vertrektermijn niet heeft begrepen door onjuiste communicatie.
10. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag liggen, is een risico op onttrekking aan het toezicht gegeven. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om dit risico te ondervangen. Verder wijst de rechtbank erop dat het enkele feit dat iemand in detentie verblijft, niet betekent dat het onmogelijk is om stappen te ondernemen om het vertrek te bespoedigen. Niet is gebleken dat eiser tijdens of na zijn strafrechtelijke detentie dergelijke stappen heeft ondernomen, waardoor niet aannemelijk is dat hij Nederland vrijwillig zal verlaten.
Ambtshalve toets [4]
11. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Artikel 5.1b, derde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb).
3.Artikel 5.1b, vierde lid, van het Vb.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.