ECLI:NL:RBDHA:2023:13863

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 augustus 2023
Publicatiedatum
15 september 2023
Zaaknummer
NL23.22702
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring in vreemdelingenrechtelijke zaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 augustus 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een maatregel van bewaring opgelegd door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Syrische nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 8 augustus 2023, waarbij de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De maatregel was opgelegd omdat er een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht onder de Dublinverordening en er een significant risico was dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft vastgesteld dat de zware gronden voor de maatregel feitelijk juist waren, waaronder dat eiser Nederland niet op de voorgeschreven wijze was binnengekomen en geen medewerking verleende aan de overdracht aan de verantwoordelijke lidstaat voor zijn asielverzoek.

De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was, ondanks de opheffing van de maatregel op 11 augustus 2023. De rechtbank concludeerde dat de gronden voor de maatregel voldoende waren om de bewaring te rechtvaardigen. Eiser had betoogd dat hij vanuit zijn kamer in het AZC kon worden overgedragen, maar de rechtbank volgde deze redenering niet, aangezien verweerder had toegelicht dat minder ver strekkende maatregelen niet effectief zouden zijn geweest. De uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van griffier H.B. Slot - Akkerman.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22702

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
gemachtigde: mr. A. Khalaf,
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 8 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 11 augustus 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Partijen hebben ingestemd met een schriftelijke behandeling. Eiser heeft op 14 augustus 2023 gronden van beroep ingediend. Verweerder heeft op 17 augustus 2023 een verweerschrift
ingediend.
De rechtbank heeft het onderzoek op 17 augustus 2023 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt van Syrische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken.
Verweerder heef als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3k. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en geen medewerking verleent aan de overdracht aan de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
3m. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen en onmiddellijke overdracht of overdracht op zeer korte termijn noodzakelijk is ten behoeve van het realiseren van de overdracht binnen zes maanden na het akkoord van de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
4. Eiser betwist de aan de maatregel van bewaring ten grondslag gelegde gronden, met uitzondering van de lichte grond onder 4a. Wat eiser heeft aangevoerd geeft geen aanleiding de gronden van de maatregel van bewaring onvoldoende te achten. Voor het toepassen van (onder meer) de zware gronden 3a en 3k is alleen vereist dat die gronden feitelijk juist zijn. Als dat het geval is hoeft verweerder daarop geen nadere toelichting te geven. Dit betekent dat als de gronden feitelijk juist zijn, het (significante) risico dat eiser zich aan de overdracht zal onttrekken is gegeven. [1]
4.1
Voor wat betreft de zware grond onder 3a stelt de rechtbank vast dat deze grond feitelijk juist is. Zoals volgt uit de toelichting in de maatregel van bewaring op deze grond heeft eiser zelf verklaard dat hij tijdens zijn inreis in Nederland niet in het bezit was van een geldig paspoort en een geldig visum. Dat dit voor elke asielzoeker geldt doet daar niet aan af.
4.2
Voor wat betreft de zware grond onder 3k stelt de rechtbank vast dat deze grond eveneens feitelijk juist is. Zoals volgt uit de toelichting in de maatregel van bewaring op deze grond is bij beschikking van 18 april 2023 de aanvraag voor het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, Vw. Op 04 juli 2023 stond een overdracht voor eiser gepland, eiser stond echter niet klaar voor de overdracht.
4.3
De zware gronden 3a, 3k en de niet betwiste lichte grond 4a zijn naar het oordeel van de rechtbank voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De overige gronden hoeven geen nadere bespreking.
5. Eiser stelt zich op het standpunt dat hij vanuit zijn kamer in het AZC kon worden overgedragen.
5.1
Voor zover eiser hiermee bedoeld heeft te stellen dat verweerder had moeten volstaan met een minder ver strekkende maatregel volgt de rechtbank eiser hierin niet. Verweerder heeft in de maatregel van bewaring duidelijk toegelicht dat en waarom een minder ver strekkende maatregel niet is aangewezen. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een ander oordeel. Verweerder heeft daarbij terecht overwogen dat eiser bij een eerder voor hem geplande overdracht niet is verschenen. Dit betekent dat verweerder zich terecht op het standpunt stelt dat in dit geval geen andere afdoende, maar minder dwingende maatregelen dan de inbewaringstelling doeltreffend konden worden toegepast. Deze beroepsgrond slaagt niet.
6. Ook overigens is niet gebleken dat het voortduren van de maatregel van bewaring
onrechtmatig is [2] .
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H.R. Schimmel, rechter, in aanwezigheid van
H.B. Slot - Akkerman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:829.
2.Zie HvJEU van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.