ECLI:NL:RBDHA:2023:14193

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 augustus 2023
Publicatiedatum
21 september 2023
Zaaknummer
AWB 23/8797
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening visum kort verblijf voor verzoekster en haar kinderen in het kader van een huwelijksfeest

In deze zaak heeft verzoekster, afkomstig uit Marokko, een visum kort verblijf aangevraagd voor zichzelf en haar minderjarige kinderen om het huwelijksfeest van haar broer in Nederland bij te wonen. De aanvraag is door de Minister van Buitenlandse Zaken afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het verblijf onvoldoende zouden zijn aangetoond en er redelijke twijfel bestond over het voornemen om Nederland tijdig te verlaten. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt en een verzoek om voorlopige voorziening ingediend, dat op 29 augustus 2023 door de voorzieningenrechter is behandeld.

De voorzieningenrechter oordeelt dat er sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang, gezien de korte termijn van het huwelijksfeest. De voorzieningenrechter volgt verzoekster in haar uitleg over het belang van het huwelijksfeest in de Marokkaanse cultuur en wijst het standpunt van de verweerder af dat enkel in geval van overlijden van een naaste sprake zou zijn van spoedeisend belang. De voorzieningenrechter concludeert dat verzoekers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf voldoende hebben aangetoond, ondanks de twijfels van de verweerder over de afwezigheid van vliegtickets en de financiering van de reis.

Ten aanzien van verzoekster oordeelt de voorzieningenrechter dat er wel degelijk vestigingsgevaar bestaat, omdat verzoekster geen economische binding met Marokko heeft en de sociale binding ook zwak is. Hierdoor wordt het verzoek om voorlopige voorziening voor verzoekster afgewezen. Voor de kinderen wordt het verzoek toegewezen, omdat de gronden voor afwijzing niet standhouden. De voorzieningenrechter wijst de verweerder ook in de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Utrecht
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/8797

uitspraak van de voorzieningenrechter van 29 augustus 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , uit Marokko, verzoekster

V-nummer: [V-nummer]
mede namens haar minderjarige kinderen uit Marokko,

[verzoeker 1] , geboren [geboortedatum 1] 2017,

[verzoeker 2], geboren [geboortedatum 2] 2022,
samen: verzoekers
(gemachtigde: mr. S. Bouddount),
en

de Minister van Buitenlandse Zaken, verweerder,

(gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Inleiding

1. Verzoekster heeft een visum kort verblijf voor zichzelf en haar kinderen gevraagd voor de periode van 11 september 2023 tot en met 18 september 2023. Zij wil met de kinderen het huwelijksfeest van haar broer, [broer] , bijwonen dat van 14 september 2023 tot en met 16 september 2013 zal plaatsvinden in Nederland. Verzoekster is van plan die periode bij haar broer en diens echtgenote, [referente] (referente), te verblijven.
2. Met de besluiten van 11 juli 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster en haar kinderen afgewezen. De aanvraag van verzoekster is afgewezen, omdat (i) het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond en (ii) er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van verzoekster om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van het visum. De aanvragen van de kinderen zijn afgewezen, omdat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende zijn aangetoond.
3. Verzoekster heeft, mede namens haar kinderen, bezwaar gemaakt tegen de besluiten en een verzoek om een voorlopige voorziening ingediend, waarin zij vraagt om afgifte van een visum kort verblijf vóór 1 september 2023. Hier gaat deze procedure over.
4. De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 29 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigden van partijen deelgenomen, evenals referente en haar echtgenoot (de broer van verzoekster).

Beoordeling door de voorzieningenrechter

5. De voorzieningenrechter stelt voorop dat de gevraagde voorziening feitelijk een voorlopig karakter mist, omdat toewijzing daarvan alleen maar tot gevolg kan hebben dat verzoekers Nederland mogen inreizen. Toewijzing betekent dus dat verweerder voor een voldongen feit wordt gesteld. Voor een dergelijke vergaande beslissing, die het bestek van de voorlopige voorzieningenprocedure in principe te buiten gaat, is slechts plaats indien een zwaarwegend spoedeisend belang daartoe noopt en er sterke twijfel bestaat aan de rechtmatigheid van de besluiten. De lat ligt dus erg hoog.

Hebben verzoekers een spoedeisend belang?

6. De voorzieningenrechter is van oordeel dat sprake is van een zwaarwegend spoedeisend belang bij het verzoek om een voorlopige voorziening. Dit gelet op het feit dat het huwelijksfeest al op korte termijn plaatsvindt, namelijk van 14 september 2023 tot en met 16 september 2023. Namens verzoekers is ter zitting toegelicht dat de huwelijksvoltrekking een formaliteit is, maar het huwelijksfeest daarentegen in de Marokkaanse cultuur van groot belang is. Het huwelijksfeest markeert het moment dat de echtgenoten met elkaar kunnen samenwonen en met elkaar mogen zijn. De familieleden treden hierbij op als getuigen. De voorzieningenrechter acht deze uitleg over het belang van het huwelijksfeest aannemelijk en volgt verweerder niet in het standpunt dat in dit type zaken enkel sprake zou zijn van een spoedeisend belang in het geval van het overlijden van een naaste. Om diezelfde reden volgt de rechtbank evenmin het standpunt van verweerder dat het spoedeisend belang ontbreekt, omdat het niet om de huwelijksvoltrekking maar slechts om het huwelijksfeest gaat.

Bestaat er sterke twijfel aan de rechtmatigheid van de besluiten?

Doel en omstandigheden van het voorgenomen verblijf
7. Verweerder stelt dat verzoekers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet hebben aangetoond. [1] Tijdens de zitting heeft verweerder verduidelijkt dat inmiddels wel voldoende is onderbouwd dat het huwelijksfeest daadwerkelijk plaatsvindt, maar dat hij twijfelt aan het doel dat verzoekster zelf voor ogen heeft. Dit vanwege de afwezigheid van vliegtickets of een reservering hiervan. Ook bestaat volgens verweerder onduidelijkheid over de financiering van de reis en het verblijf. Daarnaast is in eerste instantie gevraagd om verblijf voor een periode van 44 dagen en nu is dit teruggebracht naar een week. Dit laatste duidt volgens verweerder ook op onduidelijkheid over het verblijf.
8. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt van verweerder niet en vindt dat verzoekers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf wel voldoende hebben aangetoond. Tussen partijen is niet in geschil dat het huwelijksfeest zal plaatsvinden op de aangegeven data. Daarmee staat voldoende vast wat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf zijn. Het enkel niet in het bezit zijn van vliegtickets of reserveringen is in het licht hiervan onvoldoende om het doel en omstandigheden niet aannemelijk te achten. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter dat op de zitting is toegelicht dat verzoekers eerst duidelijkheid willen verkrijgen over de uitkomst van deze procedure voordat ze vliegtickets boeken. Dat er bij verweerder onduidelijkheid bestaat over de financiering van de reis is evenmin voldoende om aan te nemen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf onvoldoende is aangetoond. Dit zijn namelijk twee aparte afwijsgronden die verweerder niet aan de weigering ten grondslag heeft gelegd. Ook de omstandigheid dat verzoekers eerst om een visum voor langere duur hebben gevraagd, roept geen twijfel op over het voorgenomen verblijf. Verzoekers hebben namelijk voldoende uitgelegd dat ze eerst het plan hadden om – als ze toch voor het huwelijksfeest naar Nederland zouden reizen – ook familie te bezoeken. Ze hebben de duur voor het aangevraagde visum verkort, omdat het vooral erom gaat dat ze bij het huwelijksfeest kunnen zijn.
9. De voorzieningenrechter vindt kortom dat verzoekers het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf hebben aangetoond. De gronden slagen dus op dit punt.
Vestigingsgevaar
10. Voor wat betreft verzoekster stelt verweerder dat er redelijke twijfel bestaat over het voornemen om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het gevraagde visum. Verweerder stelt dat verzoekster geen economische binding heeft met Marokko, omdat zij daar geen werk heeft. Ook vindt verweerder de sociale binding erg zwak, omdat enkel de echtgenoot van verzoekster achterblijft en zij wel haar beide kinderen wil meenemen. Verder wil verzoekster naar Nederland komen juist in de periode dat haar oudste zoon al leerplichtig is en op school wordt verwacht.
11. Verzoekster voert aan dat geen sprake is van vestigingsgevaar. De echtgenoot van verzoekster blijft in Marokko om te werken, hij zorgt voor het levensonderhoud van verzoekster en de kinderen. Verzoekster kan dus niet zomaar wegblijven. De oudste zoon is leerplichtig en kan enkel kort in Nederland zijn. Daarbij zou verzoekster zich schuldig maken aan kindontvoering als zij niet zou terugkeren naar Marokko. Tijdens de zitting heeft referente nog naar voren gebracht bereid te zijn een waarborgsom te betalen aan verweerder om extra zekerheid te bieden dat verzoekster tijdig terugkeert. [2] Ook heeft referente er tijdens de zitting op gewezen dat verzoekster eerder in Nederland is geweest (toen zij nog alleenstaand en zonder kinderen was) en toen tijdig is teruggekeerd naar Marokko.
12. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerders besluit dat sprake is van redelijke twijfel over tijdige terugkeer standhoudt. Ze stelt daarbij voorop dat verweerder zich bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van een vreemdeling om het grondgebied van de lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheid van het gevraagde visum, mag laten leiden door de intensiteit van de sociale en de economische binding van een vreemdeling met zijn land van herkomst. Het is aan de vreemdeling om aannemelijk te maken dat deze binding zodanig is dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd is. Al naar gelang de sociale en/of economische binding geringer of juist sterker is, zal ook de twijfel over het voornemen van de vreemdeling tijdig terug te keren toe- of afnemen.
13. De voorzieningenrechter vindt dat in verzoeksters voordeel meeweegt dat zij eerder in Nederland heeft verbleven op basis van een Schengenvisum en toen tijdig is teruggekeerd naar Marokko, wat door verweerder op de zitting niet is betwist. Ook weegt in het voordeel dat haar echtgenoot in Marokko achterblijft die in het levensonderhoud van verzoekers voorziet. In het nadeel van verzoekster weegt dat zij geen eigen zelfstandige economische binding met Marokko heeft. Hierdoor komt in de beoordeling een zwaardere nadruk te liggen op de sociale banden met Marokko. Deze zijn er echter ook nauwelijks. Verzoekster neemt immers haar kinderen mee en enkel de echtgenoot blijft achter. De ouders van verzoekster zijn overleden en zij is verder niet ingegaan op de achterblijvende familie of sociale kring in Marokko. Dit alles in onderlinge samenhang bezien maakt dat het door verweerder tegengeworpen vestigingsgevaar standhoudt. Dat de oudste zoon van verzoekster leerplichtig is, maakt dit niet anders. Ook vindt de voorzieningenrechter het aanbod van referente op de zitting om desnoods een waarborgsom te betalen onvoldoende concreet om aan te nemen dat het vestigingsgevaar daarmee niet (langer) bestaat.

Conclusie

14. Verzoekers hebben een zwaarwegend spoedeisend belang bij de gevraagde voorziening.
15. Ten aanzien van de kinderen is er daarnaast sterke twijfel aan de rechtmatigheid van de besluiten. Aan die besluiten is immers enkel ten grondslag gelegd dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond en die grondslag houdt geen stand. Dit betekent dat het verzoek om de voorlopige voorziening voor de kinderen wordt toegewezen. Zij moeten worden behandeld als ware zij in het bezit van een visum kort verblijf.
16. Ten aanzien van verzoekster is er geen sterke twijfel aan de rechtmatigheid van het besluit. Verweerder heeft weliswaar ten onrechte tegengeworpen dat het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf niet zijn aangetoond, maar heeft wel terecht aangenomen dat sprake is van een vestigingsgevaar. Omdat de hoge lat van de sterke twijfel aan de rechtmatigheid van het besluit van verzoekster niet wordt gehaald, wordt het verzoek om de voorlopige voorziening voor verzoekster afgewezen.
17. Bij deze uitkomst krijgen verzoekers een vergoeding van proceskosten. De vergoeding is met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. Voor de rechtsbijstand door een gemachtigde krijgen verzoekers een vast bedrag per proceshandeling. De gemachtigde heeft het verzoekschrift ingediend en aan de zitting deelgenomen. Elke proceshandeling heeft een waarde van € 837,-. De vergoeding bedraagt in totaal € 1.674,-.
18. Verweerder moet ook het door verzoekers betaalde griffierecht vergoeden van € 184,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek van verzoekster af;
- wijst het verzoek van de kinderen van verzoekster toe, in die zin dat zij worden behandeld als ware zij in het bezit van het gevraagde visum kort verblijf voor de periode van 11 september 2023 tot en met 18 september 2023;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van € 1.674,-;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,- aan verzoekers moet vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.A.M. Elzakkers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S. van den Broek, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 augustus 2023.
griffier
voorzieningenrechter
De voorzieningenrechter is verhinderd om de
uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie artikel 32, eerste lid, onder a, ii, van Verordening (EG) 810/2009 (de Visumcode).
2.Zij verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 17 februari 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:1251.