In deze zaak heeft eiseres op 28 september 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor haar en haar minderjarige kinderen, die als gezinsleden bij haar referent in Nederland willen verblijven. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 2 mei 2023 de aanvraag van eiseres ingewilligd, maar eiseres had eerder, op 1 april 2023, de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op haar aanvraag. Eiseres heeft vervolgens op 24 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft eiseres op 24 augustus 2023 verzocht om te bevestigen of zij haar beroep wilde intrekken nu de aanvraag was ingewilligd, maar eiseres heeft niet gereageerd, waardoor de rechtbank concludeert dat het beroep wordt gehandhaafd.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, en dat eiseres rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. De staatssecretaris had uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag moeten beslissen, maar deze termijn was verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit, niet-ontvankelijk is. Het beroep tegen het besluit van 2 mei 2023 is ongegrond, omdat de staatssecretaris ten onrechte niet binnen de beslistermijn heeft beslist.
De rechtbank heeft de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 418,50, en heeft bepaald dat de staatssecretaris het door eiseres betaalde griffierecht van € 184,- moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.