ECLI:NL:RBDHA:2023:14234

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juli 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL22.25995
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenrechtelijke zaak met connexiteitseis

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 4 juli 2023 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. A. Orhan, had bezwaar gemaakt tegen een besluit van de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die de aanvraag van de verzoeker om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd niet in behandeling had genomen. De verzoeker had verzocht om een voorlopige voorziening, maar de voorzieningenrechter stelde vast dat de bezwaarprocedure was afgerond en dat de verzoeker niet binnen de gestelde termijn beroep had ingesteld. Hierdoor was niet voldaan aan de connexiteitseis van artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De voorzieningenrechter oordeelde dat het verzoek kennelijk niet-ontvankelijk was en besloot zonder nadere zitting uitspraak te doen. Tevens werd er geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar gemaakt op 4 juli 2023 en tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL22.25995
uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. A. Orhan),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. C. Ohrtmann).

Procesverloop

In het besluit van 14 december 2022 heeft verweerder de aanvraag van eiser om een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [A]’ niet in behandeling genomen.
Verzoeker heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft op 4 mei 2023 beslist op het bezwaar van eiser en deze beslissing op 9 mei 2023 aan het digitale dossier toegevoegd.
De voorzieningenrechter heeft partijen uitgenodigd voor de zitting van 10 mei 2023. Verzoeker en zijn gemachtigde zijn, zonder bericht van verhindering, niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft het onderzoek ter zitting geschorst om eiser in de gelegenheid te stellen binnen de beroepstermijn die daarvoor staat beroep in te stellen en aan te geven of het verzoek om voorlopige voorziening zal worden gehandhaafd.
Eiser heeft niet gereageerd binnen de daarvoor gestelde termijn. De rechtbank sluit het onderzoek.
Overwegingen
1. Artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaalt dat indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaande aan een mogelijk beroep bij de rechtbank bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld,
de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Artikel 8:81, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat indien een verzoek om een voorlopige voorziening is gedaan nadat bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld en op dit bezwaar of beroep wordt beslist vóórdat de zitting heeft plaatsgevonden, de verzoeker in de gelegenheid wordt gesteld beroep bij de rechtbank in te stellen. Het reeds ingediende verzoek om een voorlopige voorziening wordt – na ontvangst van dat beroep – gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat de bezwaarprocedure is afgerond, maar dat eiser niet binnen de daarvoor gestelde termijn beroep heeft ingesteld. Hierdoor is niet voldaan aan de connexiteitseis van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb. Hieruit volgt dat eisers verzoek kennelijk niet-ontvankelijk is. De voorzieningenrechter zal daarom zonder (nadere) zitting uitspraak doen.
4. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Eversteijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. L.M. Janssens - Kleijn, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
04 juli 2023

Documentcode: [documentcode]

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.