ECLI:NL:RBDHA:2023:14267

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL23.10882
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vreemdelingenwet 2000

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser, een Sri Lankaanse nationaliteit, tegen de afwijzing van zijn aanvraag om uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag afgewezen met een besluit van 16 februari 2023, en het bezwaar van eiser is bij het bestreden besluit van 28 maart 2023 eveneens afgewezen. De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 behandeld, waarbij de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig was, maar de gemachtigde van eiser en eiser zelf niet.

Eiser heeft in het verleden meerdere asielaanvragen ingediend, die steeds zijn afgewezen. In januari 2023 diende hij een aanvraag in voor uitstel van vertrek, omdat hij meent dat zijn gezondheidstoestand het niet verantwoord maakt om terug te keren naar Sri Lanka. De staatssecretaris heeft deze aanvraag afgewezen op basis van een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA), dat concludeerde dat er geen levensbedreigende situatie zou ontstaan bij uitblijven van behandeling.

De rechtbank oordeelt dat eiser wel degelijk procesbelang heeft, omdat de staatssecretaris voornemens is om zijn herhaalde asielaanvraag niet-ontvankelijk te verklaren, wat zijn rechtmatig verblijf zou kunnen beïnvloeden. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zich terecht op het BMA-advies heeft gebaseerd en dat de afwijzing van de aanvraag van eiser zorgvuldig is voorbereid. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond, waardoor de afwijzing van de aanvraag in stand blijft en eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.10882

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 19 september 2023 in de zaak tussen

[eiser] , v-nummer: [v-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om toepassing van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
1.1.
De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 16 februari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 28 maart 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 25 juli 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van de staatssecretaris heeft aan de zitting deelgenomen. De gemachtigde van eiser heeft voor de zitting laten weten dat zij en eiser niet aan de zitting zullen deelnemen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft de Sri Lankaanse nationaliteit. Hij is in 2009 Nederland ingereisd en heeft sindsdien een aantal (opvolgende) asielaanvragen ingediend. Deze aanvragen zijn steeds afgewezen of niet-ontvankelijk verklaard. In 2021 diende eiser opnieuw een aanvraag in om een verblijfsvergunning asiel. Op 17 januari 2023 maakte de staatssecretaris het voornemen bekend om deze aanvraag niet-ontvankelijk te verklaren.
2.1.
Eiser diende vervolgens op 20 januari 2023 een aanvraag in voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Op grond van dit artikel wordt een vreemdeling niet uitgezet zolang het gelet op diens gezondheidstoestand niet verantwoord is om te reizen. De staatssecretaris heeft die aanvraag afgewezen. Hij heeft de afwijzing gebaseerd op een advies van het Bureau Medische Advisering (BMA).

Beoordeling door de rechtbank

3. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van zijn beroepsgronden.
3.1.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het BMA-advies4. Het advies van BMA waarop de staatssecretaris het bestreden besluit heeft gebaseerd, is opgesteld op basis van het complete patiëntendossier van eiser. Hierin is opgenomen dat eiser al jaren angst- en stemmingsproblemen heeft en trauma- en stressorgerelateerde stoornissen met tekenen van somatisatie, zoals maagklachten, hartkloppingen en soms verhoogde bloeddruk. Eiser heeft hiervoor sporadisch een afspraak met de praktijkondersteuner huisartsen voor de geestelijke gezondheidszorg (POH-GGZ). De behandeling bestaat uit gesprekken met de POH-GGZ. Eiser gebruikt ook medicatie, voor zijn hooikoorts, en is hiervoor in behandeling bij zijn huisarts. BMA heeft op basis van de medische gegevens van eiser geconcludeerd dat bij uitblijven van behandeling geen levensbedreigende situatie of een medische noodsituatie zal ontstaan. Er is daarom niet nader onderzocht of voor de klachten van eiser behandeling aanwezig is in Sri Lanka.
Heeft eiser procesbelang?
5. Op de zitting is namens de staatssecretaris aangevoerd dat eiser geen belang heeft bij een inhoudelijke behandeling van zijn beroep. Eiser wordt ten tijde van de behandeling van het beroep niet met uitzetting bedreigd, omdat er nog geen beslissing is genomen op zijn opvolgende asielaanvraag van 20 juli 2021 en eiser in afwachting van de beslissing op deze aanvraag rechtmatig in Nederland verblijft. Volgens de staatssecretaris heeft eiser op dit moment daarom geen belang bij een beslissing over zijn verzoek om uitstel van vertrek.
5.1.
Naar het oordeel van de rechtbank is wel sprake van procesbelang. Uit het voornemen van 17 januari 2023 volgt dat de staatssecretaris voornemens is om de herhaalde asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk te verklaren. In dat geval zou het rechtmatig verblijf van eiser komen te vervallen. Op de zitting kon namens de staatssecretaris geen uitsluitsel worden gegeven wanneer op de aanvraag zal worden beslist. Gelet op de omstandigheid dat de aanvraagprocedure al in 2021 in gang is gezet en het feit dat er in januari een voornemen is verstuurd, acht de rechtbank niet uitgesloten dat er binnen afzienbare termijn een voor eiser negatieve beslissing wordt genomen. Omdat het een herhaalde asielprocedure betreft, toetst de staatssecretaris daarbij niet ambtshalve of artikel 64 van de Vw 2000 van toepassing is. De rechtbank is van oordeel dat eiser in een gunstiger positie kan geraken met het door hem ingestelde beroep en zal dit daarom inhoudelijk behandelen.
Is het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid?
6. Eiser betoogt dat in het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met de mogelijke negatieve gevolgen voor zijn gezondheid die hij zal ondervinden bij terugkeer naar Sri Lanka. Zijn mentale en fysieke klachten zijn gerelateerd aan de asielprocedure en zijn angst voor terugkeer naar het land van herkomst. Het is niet uitgesloten dat zijn gezondheidstoestand verder verslechtert bij terugkeer naar dat land van herkomst. Dit is in het BMA-advies onvoldoende onderkend. In het advies is daarom ook ten onrechte niet beoordeeld of er in Sri Lanka een behandeling beschikbaar is voor de klachten van eiser. Het BMA heeft daarmee onvoldoende inzichtelijk gemaakt dat overdracht van eiser niet zal leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. De staatssecretaris mocht de aanvraag van eiser niet afwijzen op grond van dit advies, aldus eiser.
6.1.
Op basis van paragraaf A3/7.1.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) wordt uitstel van vertrek zoals bedoeld in artikel 64 van de Vw 2000 verleend als sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 EVRM om medische redenen. Volgens de Vc 2000 is hiervan alleen sprake als uit het advies van het BMA blijkt dat het achterwege blijven van de medische behandeling naar alle waarschijnlijkheid zal leiden tot een medische noodsituatie en de noodzakelijke medische behandeling in het land van herkomst niet beschikbaar is, of aantoonbaar niet toegankelijk is.
6.2.
Volgens vaste rechtspraak [1] is een BMA-advies aan te merken als een deskundigenadvies. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het BMA-advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusie daarop aansluit. Het advies mocht daarom aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd worden.
6.3.
Eiser heeft geen contra-expertise overgelegd waarmee hij de inhoudelijke juistheid van het BMA-advies betwist. Ook heeft hij geen concrete aanknopingspunten aangevoerd voor twijfel aan de zorgvuldigheid, inzichtelijkheid en concludentie van het BMA-advies. De verwijzing van eiser naar het arrest Bensaïd [2] treft geen doel. Zoals eiser op zich terecht stelt, volgt uit dit arrest dat de stress die gepaard gaat met de terugkeer naar het land van herkomst een relevante factor is in het kader van de beoordeling van de schending van artikel 3 EVRM. Er is echter geen aanknopingspunt voor het standpunt van eiser dat in het bestreden besluit onvoldoende rekening is gehouden met de stress die gepaard gaat met de terugkeer naar het land van herkomst. In het BMA-advies is beschreven dat de toename van spanning en angsten bij eiser niet zal leiden tot een levensbedreigende situatie. Ook is meegewogen dat er met betrekking tot eisers mentale gezondheid geen crisissituaties bekend zijn uit het verleden die wijzen op een verhoogd risico.
6.4.
Uit het voorgaande volgt dat de staatssecretaris zich terecht op basis van het BMA-advies op het standpunt heeft gesteld dat het uitblijven van medische behandeling voor eiser niet zal leiden tot een medische noodsituatie. De staatssecretaris hoefde daarom geen onderzoek te doen naar de beschikbaarheid en toegankelijkheid van de medische behandeling.
6.5.
De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt daarom geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Mol, rechter, in aanwezigheid van M. Kok, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld ABRvS 30 juni 2017, ECLI:NL:RVS:2017:1674.
2.Arrest van het EHRM van 6 februari 2001, zaak nr. 444599/98.