ECLI:NL:RBDHA:2023:14273

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 september 2023
Publicatiedatum
22 september 2023
Zaaknummer
NL23.17648
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan België

In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster, die een asielaanvraag heeft ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op 16 juni 2023 besloten de asielaanvraag van verzoekster niet in behandeling te nemen, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling. Verzoekster heeft hiertegen beroep ingesteld. De voorzieningenrechter heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht.

De voorzieningenrechter heeft de belangen van verzoekster en de staatssecretaris afgewogen. De vraag die in het beroep aan de orde is, betreft of België nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze rechtsvraag wordt in een andere zaak behandeld door een meervoudige kamer van de rechtbank, met een zitting gepland op 12 oktober 2023. De uitspraak van deze kamer zal gevolgen hebben voor het beroep van verzoekster.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat verzoekster een zwaarwegend belang heeft om de behandeling van haar beroep in Nederland af te wachten, vooral gezien de mogelijkheid dat een overdracht aan België zou kunnen leiden tot een schending van artikel 3 van het EVRM. Daarom heeft de voorzieningenrechter het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, wat betekent dat de overdracht van verzoekster aan België achterwege blijft totdat op het beroep is beslist. Tevens is de staatssecretaris veroordeeld tot betaling van € 837,- aan proceskosten aan verzoekster.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.17648

uitspraak van de voorzieningenrechter van 20 september 2023 in de zaak tussen

[verzoekster] , v-nummer [v-nummer] , verzoekster

(gemachtigde: mr. V. Senczuk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid.

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om voorlopige voorziening van verzoekster vanwege het besluit van 16 juni 2023, waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van verzoekster van 7 februari 2023 niet in behandeling heeft genomen, omdat België verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan. Verzoekster heeft op 16 juni 2023 beroep ingesteld tegen dit besluit. [1]
1.1.
De voorzieningenrechter nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat in deze
zaak niet nodig is. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de
hoofdzaak, kan op verzoek een voorlopige voorziening treffen als tegen een besluit beroep
is ingesteld en onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. [3]
3. De staatssecretaris heeft aan verzoekster meegedeeld dat zij de behandeling van het
beroep niet in Nederland mag afwachten en dat verzoekster aan België zal worden
overgedragen. Verzoekster heeft daarom een spoedeisend belang bij de verzochte
voorziening.
4. In het beroep van verzoekster is de vraag aan de orde of voor België nog kan worden uitgegaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Deze rechtsvraag wordt in een andere zaak op zitting behandeld door een meervoudige kamer van deze rechtbank en zittingsplaats. Deze zitting staat op 12 oktober 2023 gepland. De uitspraak van de meervoudige kamer heeft gevolgen voor het beroep van verzoekster en zal dan ook moeten worden afgewacht.
5. De voorzieningenrechter beperkt zich in het kader van het verzoek om voorlopige voorziening daarom tot een afweging van de belangen van verzoekster en de belangen van de staatssecretaris. Het verzoek strekt er slechts toe dat de verzoekster gedurende de behandeling van haar beroep niet aan België wordt overgedragen. Dat is niets meer dan het in stand laten van de huidige situatie, omdat zij nog in Nederland verblijft. Daarnaast is het, gelet op de rechtsvraag die in beroep aan de orde is, niet uitgesloten dat een overdracht aan België leidt tot een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM. Verzoekster heeft alleen al daarom een zwaarwegend belang om de behandeling van haar beroep in Nederland te mogen afwachten. Onder deze omstandigheden kent de voorzieningenrechter aan het belang van verzoekster een doorslaggevend gewicht toe.

Conclusie en gevolgen

6. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en treft de voorlopige voorziening dat de overdracht van verzoekster achterwege blijft totdat op het beroep is beslist. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, krijgt verzoekster ook een vergoeding voor haar proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 837,- omdat de gemachtigde van verzoekster een verzoekschrift heeft ingediend. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek toe;
  • treft de voorlopige voorziening dat de overdracht van verzoekster achterwege blijft totdat op het beroep is beslist;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 837,- aan proceskosten van verzoekster.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Kompier, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van E.J. Iflé, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Dit beroep is bij deze rechtbank en zittingsplaats aanhangig onder zaaknummer NL23.17647.
2.Artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.
3.Dat staat in artikel 8:81 van de Awb.