ECLI:NL:RBDHA:2023:14342

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 september 2023
Publicatiedatum
25 september 2023
Zaaknummer
NL23.22260
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de asielaanvraag van een kwetsbare vluchteling in het kader van de Dublinverordening

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 augustus 2023 niet in behandeling genomen, omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Frankrijk. Eiser stelt dat de Franse asielprocedure voor hem als kwetsbare vluchteling niet de waarborgen biedt zoals vastgelegd in artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM) en artikel 4 van het EU-Handvest. Hij voert aan dat gezien zijn homoseksuele geaardheid, de staatssecretaris garanties had moeten vragen aan de Franse autoriteiten.

De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beschermingsbeleid in Frankrijk evident en fundamenteel verschilt van dat van Nederland. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22260

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

V-nummer: [v-nummer],
hierna te noemen: eiser,
(gemachtigde: mr. H. Postma),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 2 augustus 2023 niet in behandeling genomen omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser omdat Frankrijk verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Frankrijk een verzoek om terugname gedaan. Frankrijk heeft dit verzoek aanvaard.
5. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert, onder herhaling en inlassing van de zienswijze, het volgende aan.
5.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat de Franse asielprocedure voor hem als kwetsbare vluchteling niet de waarborgen biedt zoals vastgelegd in artikel 3 van het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens en de Fundamentele Vrijheden (EVRM) en artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (EU-Handvest). Nu Frankrijk de asielaanvraag van eiser onherroepelijk heeft afgewezen zullen de Franse autoriteiten hem overeenkomstig artikel 8 van de Terugkeerrichtlijn (Richtlijn 2008/115/EG) verwijderen naar Somalië. Er is volgens eiser in een dergelijke situatie dan ook sprake van indirect refoulement.
5.1.
Volgens eiser had verweerder bovendien – gezien de homoseksuele geaardheid en daaruit volgende kwetsbaarheid van eiser - garanties moeten vragen aan de Franse autoriteiten of de asielaanvraag ex. art. 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich toe had moeten trekken.
6. De rechtbank overweegt als volgt.
6.1.
Uitgangspunt is dat de staatssecretaris ten aanzien van Frankrijk in het algemeen mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken indien eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem in Frankrijk dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij bij overdracht een reëel risico loopt op een behandeling die in strijd is met artikel 3 van het EVRM of artikel 4 van het EU-Handvest. Van een schending van artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest zal eerst sprake zijn indien die tekortkomingen structureel zijn en een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken (zie punten 91-93 van het arrest Jawo van het Hof van Justitie van de Europese Unie (Hof) van 19 maart 2019 (ECLI:EU:C:2019:218)). Het is aan eiser om in de eerste plaats algemene informatie te overleggen waaruit voldoende concrete aanknopingspunten volgen dat het beschermingsbeleid in Frankrijk evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. Dat evidente en fundamentele verschil moet er in gelegen zijn dat op voorhand duidelijk is - dus zonder een inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag - dat eiser in Frankrijk op grond van het algemene beschermingsbeleid geen internationale bescherming krijgt, terwijl hij dat in Nederland in beginsel wel krijgt. Alleen dan kan wegens het verschil in beschermingsbeleid volgens de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State sprake zijn van een fundamentele systeemfout, die de bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereikt in de zin van het arrest Jawo. Nu eiser bovenstaande niet aannemelijk heeft gemaakt rustte er geen plicht tot nader onderzoek op de staatssecretaris en is de beschikking op dit punt afdoende gemotiveerd. Uit bovenstaande volgt ook dat Frankrijk in acht dient te nemen dat een eventuele uitzetting niet in strijd is met het verbod om een vreemdeling onvrijwillig over te dragen aan de autoriteiten van een land waar de vreemdeling vervolging te vrezen heeft. Het is echter aan de Franse autoriteiten om hierover te besluiten.
6.2.
De rechtbank volgt eiser niet in het argument dat – gezien de homoseksuele geaardheid en daaruit volgende kwetsbaarheid van eiser - verweerder garanties had moeten vragen aan de Franse autoriteiten of de asielaanvraag ex. art. 17, eerste lid, van de Dublinverordening aan zich toe had moeten trekken.
6.3.
Alles overziende oordeelt de rechtbank dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat dat het beschermingsbeleid in Frankrijk evident en fundamenteel verschilt van het beleid dat door de Nederlandse autoriteiten wordt gevoerd. De geaardheid van eiser is bij het vaststellen van de verantwoordelijkheid voor de afhandeling van de asielaanvraag van eiser dan ook niet relevant.
7. Het beroep is kennelijk ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

9. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht buiten behandeling gesteld.
Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.