Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[Naam], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.
Procesverloop
Overwegingen
Beslissing
vierhonderdachttien euro en vijftig cent).
Rechtbank Den Haag
In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een beroep tegen het niet tijdig beslissen op een bezwaar van de verzoeker. De verzoeker had op 22 september 2022 bezwaar gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag tot een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 12 juli 2023 heeft de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder, het bezwaar van de verzoeker gegrond verklaard. Hierop heeft de verzoeker zijn beroep ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de verzoeker zijn beroep heeft ingetrokken omdat het bestuursorgaan aan zijn verzoek tegemoet is gekomen, kan de rechtbank op verzoek van de verzoeker het bestuursorgaan veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder niet binnen de geldende termijn op de aanvraag van verzoeker heeft beslist, waardoor het bezwaar gegrond is verklaard.
De rechtbank heeft het verzoek van de verzoeker als kennelijk gegrond toegewezen en verweerder veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten. De kosten zijn vastgesteld op € 418,50, gebaseerd op de door een derde verleende rechtsbijstand. De rechtbank heeft de wegingsfactor 'licht' toegepast, aangezien het beroep enkel betrekking had op het niet tijdig nemen van een besluit. De uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. W. van Loon, griffier, en is openbaar gemaakt via een geanonimiseerde publicatie.