ECLI:NL:RBDHA:2023:14462

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
26 september 2023
Zaaknummer
96/064330-21
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek vergoeding kosten gemachtigde ex artikel 530 Sv

Op 26 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak waarin de verzoeker, geboren in 1973, een verzoek indiende tot vergoeding van kosten voor zijn gemachtigde. De verzoeker was eerder geconfronteerd met een strafbeschikking, die op 15 maart 2021 was opgelegd, maar op 22 juni 2022 werd ingetrokken door het Openbaar Ministerie wegens onvoldoende bewijs. De rechtbank heeft het verzoek op 12 september 2023 behandeld in een openbare raadkamer, waarbij de verzoeker niet aanwezig was, maar de officier van justitie, mr. F.M. de Vries, wel werd gehoord.

De verzoeker vroeg om een vergoeding van € 871,20 voor zijn gemachtigde en € 680,00 voor het indienen van het verzoekschrift. Hij stelde dat de kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar zijn, verwijzend naar recente jurisprudentie die zou aantonen dat kosten gemaakt door een derde, die niet als advocaat is ingeschreven, onder het begrip 'kosten raadsman' vallen volgens artikel 530 Sv. De officier van justitie heeft echter betoogd dat de wet geen vergoeding voorziet voor kosten van rechtsbijstand door een gemachtigde.

De rechtbank oordeelde dat op basis van artikel 530 Sv een vergoeding voor schade en kosten van rechtsbijstand kan worden toegekend aan een gewezen verdachte, maar dat de Hoge Raad in zijn arrest van 7 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:344) heeft bepaald dat alleen kosten van raadsleden die zijn ingeschreven bij de Nederlandse Orde van Advocaten in aanmerking komen voor vergoeding. Aangezien de gemachtigde van de verzoeker, mr. M.J.M. Berger, niet op het tableau staat ingeschreven, kon hij niet als raadsman worden aangemerkt. Daarom werden de kosten van zijn rechtsbijstand niet vergoed. De rechtbank heeft het verzoek afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Strafrecht
Parketnummer: 96/064330-21
Raadkamernummer: 22-018743
beslissing van de enkelvoudige raadkamer op het verzoek op grond van artikel 530 van het Wetboek van Strafvordering (Sv) van:

[verzoeker]

geboren op [geboortedatum] 1973 te [geboorteplaats] ,
wonende op het adres [adres] ,
(hierna: de verzoeker).

InleidingTegen de verzoeker is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het handelen in strijd met de ministeriële regeling betreffende het vertoeven in de openlucht (avondklok). Aan verzoeker is op 15 maart 2021 een strafbeschikking opgelegd. Verzoeker heeft op 31 maart 2021 verzet ingesteld. Op 22 juni 2022 heeft verzoeker een brief ontvangen van het Openbaar Ministerie met de mededeling dat de strafbeschikking wordt ingetrokken op grond van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.

De procedure in raadkamerDe rechtbank heeft dit verzoek op 12 september 2023 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van (een deel van) het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.

De verzoeker is - hoewel goed opgeroepen - niet in raadkamer verschenen.
De officier van justitie mr. F.M. de Vries is gehoord.

Het verzoekHet verzoek strekt tot vergoeding van de kosten voor zijn gemachtigde ter hoogte van€ 871,20 en een vergoeding van € 680,00 voor het indienen van het onderhavige verzoekschrift. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar zijn, nu uit recente jurisprudentie blijkt dat kosten die zijn gemaakt door een derde - niet zijnde een advocaat - door beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen in een procedure bij de kantonrechter, onder het begrip “kosten raadsman” vallen zoals omschreven in artikel 530 tweede lid Sv.

Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie, die strekt tot afwijzing van het verzoek omdat de wet niet voorziet in vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door een gemachtigde.

Het oordeel van de rechtbankOp grond van artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door het onderzoek en de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van rechtsbijstand.

De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 7 maart 2023 (ECLI:NL:HR:2023:344) overwogen dat voor de uitleg van het begrip ‘raadsman’ aansluiting gezocht dient te worden bij artikel 37 Sv. Dit artikel schrijft voor dat raadslieden ingeschreven dienen te staan op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten. Hieruit volgt dat onder de kosten van een raadsman als bedoeld in artikel 530 lid 2 Sv niet kunnen worden begrepen de kosten van degene die op grond van artikel 398, aanhef en onder 2°, Sv de verdachte vertegenwoordigt op de terechtzitting in de strafzaak bij de kantonrechter.
Gelet op het feit dat mr. M.J.M. Berger niet staat ingeschreven op het tableau van de Nederlandse Orde van Advocaten, kan hij niet worden aangemerkt als raadsman in de zin van artikel 37 Sv en komen de kosten van de door hem verleende rechtsbijstand niet voor vergoeding in aanmerking.
Gelet op het voorgaande zal het verzoek worden afgewezen.

BeslissingDe rechtbank wijst het verzoek af.

Aldus gedaan te Den Haag door mr. B.A. Sturm, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Veltink, griffier, en uitgesproken op de zitting van 26 september 2023.