Uitspraak
RECHTBANK DEN HAAG
[verzoeker]
InleidingTegen de verzoeker is de verdenking gerezen dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het handelen in strijd met de ministeriële regeling betreffende het vertoeven in de openlucht (avondklok). Aan verzoeker is op 15 maart 2021 een strafbeschikking opgelegd. Verzoeker heeft op 31 maart 2021 verzet ingesteld. Op 22 juni 2022 heeft verzoeker een brief ontvangen van het Openbaar Ministerie met de mededeling dat de strafbeschikking wordt ingetrokken op grond van onvoldoende wettig en overtuigend bewijs.
De procedure in raadkamerDe rechtbank heeft dit verzoek op 12 september 2023 in openbare raadkamer behandeld en heeft kennis genomen van (een deel van) het strafdossier met bovengenoemd parketnummer.
Het verzoekHet verzoek strekt tot vergoeding van de kosten voor zijn gemachtigde ter hoogte van€ 871,20 en een vergoeding van € 680,00 voor het indienen van het onderhavige verzoekschrift. Verzoeker stelt zich op het standpunt dat de kosten voor rechtsbijstand toewijsbaar zijn, nu uit recente jurisprudentie blijkt dat kosten die zijn gemaakt door een derde - niet zijnde een advocaat - door beroepsmatig rechtsbijstand te verlenen in een procedure bij de kantonrechter, onder het begrip “kosten raadsman” vallen zoals omschreven in artikel 530 tweede lid Sv.
Het standpunt van de officier van justitieDe officier van justitie heeft gepersisteerd bij de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie, die strekt tot afwijzing van het verzoek omdat de wet niet voorziet in vergoeding van de kosten van rechtsbijstand door een gemachtigde.
Het oordeel van de rechtbankOp grond van artikel 530 Sv kan aan een gewezen verdachte, wiens strafzaak is geëindigd zonder oplegging van straf of maatregel een vergoeding worden toegekend voor de schade welke hij ten gevolge van tijdverzuim door het onderzoek en de behandeling van de strafzaak ter terechtzitting werkelijk heeft geleden, alsmede in de kosten van rechtsbijstand.
BeslissingDe rechtbank wijst het verzoek af.
mr. A.C. Veltink, griffier, en uitgesproken op de zitting van 26 september 2023.