In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, een bijstandsontvanger, en het college van burgemeester en wethouders van Gouda. Eiser ontving vanaf 7 april 2020 een bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet (Pw). De gemeente herzag de uitkering en vorderde een bedrag van € 11.017,31 terug, omdat eiser niet had gemeld dat hij inkomsten had uit loondienst en als zelfstandig kunstschilder. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen deze besluiten, maar de gemeente handhaafde de herziening en terugvordering in het bestreden besluit van 1 november 2021.
De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet aan zijn inlichtingenverplichting heeft voldaan door zijn inkomsten niet te melden. Eiser stelde dat de gemeente hem een uitkering op grond van het Besluit bijstands zelfstandigen (Bbz) had moeten toekennen, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet mogelijk was omdat eiser niet ingeschreven stond bij de Kamer van Koophandel. De rechtbank concludeerde dat de gemeente de inkomsten van eiser terecht had vastgesteld op basis van de ontvangen loonspecificaties en dat de terugvordering van € 8.168,99 op grond van artikel 58, eerste lid van de Pw gerechtvaardigd was.
De rechtbank verklaarde het beroep van eiser ongegrond en handhaafde de herziening en terugvordering van de bijstandsuitkering. Eiser had geen bewijs geleverd voor zijn stelling dat de belastingdruk onterecht was vastgesteld en de rechtbank zag geen aanleiding om aan de berekening van de gemeente te twijfelen. De uitspraak werd gedaan door rechter R.H. Smits, in aanwezigheid van griffier Y. Al-Qaq, en is openbaar uitgesproken op 18 september 2023.