In deze zaak heeft verzoekster op 20 maart 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar bezwaar tegen de weigering van een machtiging tot voorlopig verblijf. Op 4 mei 2023 heeft de staatssecretaris het bezwaar van verzoekster gegrond verklaard, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.
De rechtbank overweegt dat de veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb. Aangezien de staatssecretaris niet binnen de geldende termijn op de aanvraag van verzoekster heeft beslist en deze aanvraag hangende het beroep is ingewilligd, is de staatssecretaris geheel tegemoetgekomen aan het beroep van verzoekster. De rechtbank heeft het verzoek om proceskostenvergoeding als kennelijk gegrond toegewezen.
De rechtbank heeft de proceskosten vastgesteld op € 418,50 voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand, met een wegingsfactor van 0,5, en heeft tevens bepaald dat de staatssecretaris het door verzoekster betaalde griffierecht van € 184 moet vergoeden. De uitspraak is gedaan door rechter E.F. Bethlehem in aanwezigheid van griffier W. van Loon en is openbaar gemaakt op www.rechtspraak.nl.