ECLI:NL:RBDHA:2023:14538

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
27 september 2023
Zaaknummer
09/997105-15
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot kwijtschelding of vermindering van ontnemingsmaatregel wegens onvoldoende bewijs van draagkracht

Op 26 september 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een verzoek tot kwijtschelding of vermindering van een ontnemingsmaatregel. De veroordeelde, die in 2019 door de meervoudige strafkamer was veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 294.795,29 aan de Staat, verzocht om kwijtschelding van dit bedrag op grond van zijn huidige en toekomstige financiële situatie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de veroordeelde momenteel weinig draagkracht heeft, maar dat uit de overgelegde documenten onvoldoende blijkt wat zijn uitgavenpatroon is. Hierdoor is niet aannemelijk geworden dat de draagkracht op dit moment geheel ontbreekt.

De rechtbank heeft ook overwogen dat de veroordeelde onvoldoende heeft aangetoond dat zijn draagkracht in de toekomst ontoereikend zal zijn. De enkele stelling van de arbeidsdeskundige van het UWV dat de veroordeelde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zal worden verklaard, is niet voldoende om het verzoek te onderbouwen. Bovendien is het mogelijk dat de andere schulden van de veroordeelde op termijn worden afgelost, waardoor er meer ruimte ontstaat voor het voldoen aan de betalingsverplichting aan de Staat.

Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het verzoek van de veroordeelde afgewezen. De beslissing is genomen door mr. B.A. Sturm, rechter, in aanwezigheid van mr. A.C. Veltink, griffier, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Strafrecht
Parketnummer: 09/997105-15
Raadkamernummer: 23-003030
Beslissing van de politierechter, op het verzoek ex artikel 6:4:9 en 6:6:26, van het Wetboek van Strafvordering (Sv) strekkende tot primair kwijtschelding, subsidiair vermindering van het bedrag bij de maatregel ex artikel 36e van het Wetboek van Strafrecht, opgelegd aan:

[verdachte] ,

[geboortedatum] 1961 [geboorteplaats] ,
woonplaats kiezend op het kantoor van mr. C.J. Berghout, advocaat te 's-Gravenhage (Raamweg 1, 2596 HL 's-Gravenhage),
(hierna: de veroordeelde).

Inleiding

De verzoeker is bij vonnis van 24 januari 2019 door de meervoudige strafkamer van deze rechtbank veroordeeld tot betaling van een geldbedrag van € 294.795,29 aan de Staat ter ontneming van het door hem wederrechtelijk verkregen voordeel. De ontnemingsmaatregel is op 7 februari 2019 onherroepelijk geworden.

De procedure ter terechtzitting

De zaak is op 9 mei 2023 op zitting geweest en aangehouden om het CJIB in de gelegenheid te stellen een correcte versie van een document aan het dossier toe te voegen. Het verzoek is op 12 september 2023 verder behandeld. De rechtbank heeft kennisgenomen van het vonnis van de meervoudige kamer van deze rechtbank en het commentaar van het Centraal Justitieel Incasso Bureau (hierna CJIB) te Leeuwarden gedateerd 26 juni 2023.
De verzoeker, bijgestaan door mr. C.J. Berghout, is gehoord. Tevens is de officier van justitie mr. F.M. de Vries is gehoord.

Het standpunt van de verzoeker

Het verzoek strekt primair tot kwijtschelding en subsidiair tot vermindering van het openstaande bedrag aan ontnemingsmaatregel dat aan de veroordeelde is opgelegd. De raadsvrouw heeft betoogd dat zowel de huidige als toekomstige financiële draagkracht van de veroordeelde ontoereikend zal zijn om aan de betalingsverplichting te kunnen voldoen. De raadsvrouw heeft hiertoe aangevoerd dat de veroordeelde enkel inkomsten heeft uit zijn IVA-uitkering. Ook de partner van veroordeelde heeft enkel inkomsten uit een WIA-uitkering. De veroordeelde heeft last van lichamelijke klachten naar aanleiding van een herseninfarct in 2021. De arbeidsdeskundige van het UWV heeft zich op het standpunt gesteld dat het aannemelijk is dat de veroordeelde volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zal worden verklaard. Er is derhalve geen verbetering in verdiencapaciteit te verwachten.
Naast de ontnemingsmaatregel heeft de veroordeelde nog andere schulden. Er is geen sprake van betalingsonwil, maar betalingsonmacht.

Het standpunt van de officier van justitie

De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat het verzoek moet worden afgewezen. Volgens de officier van justitie blijkt uit de overgelegde documenten onvoldoende wat het uitgaven patroon van de veroordeelde is. Nergens blijkt uit hoe het wederrechtelijk verkregen voordeel is opgesoupeerd. De veroordeelde heeft onvoldoende aangetoond dat er zowel nu als in de toekomst onvoldoende draagkracht zal zijn om aan de ontnemingsvordering te voldoen.

Het oordeel van de rechtbank

De rechter die de maatregel tot betaling van een geldbedrag aan de Staat ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel heeft opgelegd kan op schriftelijk en gemotiveerd verzoek van de verzoeker het vastgestelde bedrag verminderen of kwijtschelden.
De rechtbank stelt voorop dat, om in aanmerking te komen voor kwijtschelding dan wel vermindering van het opgelegde ontnemingsbedrag, op de verzoeker de verplichting rust om gemotiveerd en met bewijsstukken onderbouwd aan te geven dat nu en in de toekomst geen draagkracht aanwezig is om het te betalen bedrag te voldoen.
De rechtbank stelt vast dat de veroordeelde momenteel weinig draagkracht heeft. In het bijzonder neemt de rechter hierin mee dat de veroordeelde vanwege zijn gezondheidstoestand momenteel is afgekeurd, dat zowel de veroordeelde als zijn partner een uitkering ontvangen en dat de veroordeelde diverse andere schulden heeft. Daar staat tegenover dat uit de door de veroordeelde overgelegde documenten onvoldoende blijkt wat het uitgavenpatroon van de veroordeelde is. Daardoor is niet aannemelijk geworden dat de draagkracht op dit moment geheel ontbreekt.
Bovendien is de rechtbank van oordeel dat de veroordeelde onvoldoende heeft aangetoond dat zijn draagkracht ook in de toekomst ontoereikend zal zijn. Uit de stukken blijkt niet dat de veroordeelde vanwege zijn gezondheidstoestand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is verklaard. De enkele stelling dat de arbeidsdeskundige van het UWV dit aannemelijk acht, is onvoldoende. Verder zullen de andere schulden op termijn zijn afgelost, zodat meer geld overblijft voor voldoening van de betalingsverplichting aan de Staat.
Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank op dit moment geen aanleiding de opgelegde betalingsverplichting kwijt te schelden of te verminderen. De rechtbank zal het verzoek van de veroordeelde afwijzen.

Beslissing

De rechtbank wijst het verzoek af.
Aldus gedaan te Den Haag door mr. B.A. Sturm, rechter, in tegenwoordigheid van
mr. A.C. Veltink, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 26 september 2023.