ECLI:NL:RBDHA:2023:14665
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep wegens niet tijdig beslissen op inzageverzoek op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eisers hebben ingesteld omdat verweerder volgens hen niet op tijd heeft beslist op het verzoek van 30 april 2022 om inzage in hun persoonsgegevens op grond van de Wet justitiële en strafvorderlijke gegevens (Wjsg). De rechtbank doet uitspraak zonder zitting, omdat het beroep kennelijk gegrond is, zoals mogelijk gemaakt door artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Eisers hebben hun aanvraag ingediend op 30 april 2022, maar er is geen termijn in de wet opgenomen waarbinnen verweerder op deze aanvraag moet beslissen. In dergelijke gevallen geldt een beslistermijn van acht weken, wat betekent dat verweerder uiterlijk op 25 juni 2022 had moeten beslissen. Eisers hebben verweerder op 16 juni 2022 en 20 juni 2022 in gebreke gesteld, maar op dat moment was de beslistermijn nog niet verstreken.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, wat betekent dat de rechtbank het beroep tegen het niet tijdig beslissen niet kan beoordelen. Er bestaat geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. A. Badermann, griffier, en is uitgesproken in het openbaar op 21 juli 2023.