ECLI:NL:RBDHA:2023:1467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
AWB 22/2019
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Terugkeerbesluit en toetsing aan de Terugkeerrichtlijn in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, die stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben, en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De zaak betreft een terugkeerbesluit dat aan de eiser is opgelegd, waarbij hem is opgedragen de EU binnen een termijn van 28 dagen te verlaten. Eiser heeft op 31 maart 2022 beroep ingesteld tegen dit besluit, met gronden die op 3 mei 2022 zijn ingediend. De zitting vond plaats op 4 november 2022, waarbij beide partijen zich lieten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

De rechtbank heeft overwogen dat de staatssecretaris op goede gronden het terugkeerbesluit heeft opgelegd. Eiser had aangevoerd dat hij lijdt aan schizofrenie en eerder in het bezit was van een verblijfsvergunning op medische gronden. Hij stelde dat de staatssecretaris ten onrechte geen ambtshalve toetsing heeft uitgevoerd op zijn aanvraag voor uitstel van vertrek, die hij wilde indienen op basis van artikel 64 van de Vreemdelingenwet. De rechtbank oordeelde echter dat de staatssecretaris voldoende gelegenheid had geboden aan eiser om zijn zienswijze te geven en dat de belangenafweging die was gemaakt, voldeed aan de eisen van artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn.

De rechtbank concludeerde dat er in het kader van het opleggen van een terugkeerbesluit geen ambtshalve toetsing aan artikel 64 van de Vreemdelingenwet plaatsvindt. Eiser had zelf een aanvraag voor uitstel van vertrek moeten indienen als hij dat had gewild. Uiteindelijk werd het beroep van eiser ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

REHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 22/2019

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 februari 2023 in de zaak tussen

[naam] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N.B. Swart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Bij besluit van 10 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder een terugkeerbesluit aan eiser opgelegd waarbij hem is opgedragen de EU [1] binnen een termijn van 28 dagen te verlaten.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit op 31 maart 2022 beroep ingesteld. De gronden zijn op 3 mei 2022 ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 4 november 2022. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] .
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder eiser op grond van artikel 62 van de Vw [2] een terugkeerbesluit met een vertrektermijn van 28 dagen opgelegd.
3. Tussen partijen is in geschil de vraag of verweerder terecht een terugkeerbesluit aan eiser heeft opgelegd.
4. Eiser stelt dat verweerder ten onrechte een terugkeerbesluit aan hem heeft opgelegd, omdat hij aan schizofrenie lijdt en eerder in het bezit is geweest van een verblijfsvergunning op medische gronden vanwege deze klachten. Eiser heeft in dit verband verwezen naar artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn. Eiser was bezig een aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw in te dienen, maar is in bewaring gesteld voordat hij dit verzoek kon indienen. Volgens eiser heeft verweerder naar aanleiding van het gehoor voorafgaand aan het opleggen van het terugkeerbesluit ten onrechte niet ambtshalve getoetst of eiser in aanmerking komt voor uitstel van vertrek.
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden een terugkeerbesluit aan eiser heeft opgelegd. Eiser is tijdens een daartoe strekkend gehoor in de gelegenheid gesteld om zijn zienswijze te geven op het voornemen aan hem een terugkeerbesluit op te leggen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder aan de hand van hetgeen eiser in het gehoor heeft aangedragen een afdoende belangenafweging kunnen maken, zodat aan het gestelde in artikel 5 van de Terugkeerrichtlijn is voldaan.
6. Voor zover eiser zich beroept op artikel 64 van de Vw, overweegt de rechtbank dat in het kader van het opleggen van een terugkeerbesluit geen ambtshalve toetsing aan artikel 64 van de Vw 2000 plaatsvindt. Indien eiser getoetst had willen zien of hij in aanmerking komt voor uitstel van vertrek, dan had hij een daartoe strekkende aanvraag kunnen indienen.
7. Het beroep is ongegrond.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. Y. van Wijk, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
de griffier is verhinderd deze rechter
uitspraak te ondertekenen
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen vier weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Europese Unie
2.Vreemdelingenwet 2000