ECLI:NL:RBDHA:2023:14692

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 september 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22/7372
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag van een militair wegens verregaande nalatigheid in de vervulling van zijn plichten

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om hem met ingang van 1 november 2021 ontslag te verlenen wegens verregaande nalatigheid. Eiser, een majoor bij de Koninklijke Militaire Kapel, had in juni 2019 een reis naar Normandië georganiseerd ter gelegenheid van de 75-jarige herdenking van D-Day. Na het indienen van declaraties over deze reis ontstonden er twijfels over de juistheid van deze declaraties, wat leidde tot een intern onderzoek. Eiser betwistte de feiten niet, maar stelde dat er geen sprake was van verregaande nalatigheid en dat het ontslag in strijd was met het evenredigheidsbeginsel.

De rechtbank oordeelde dat verweerder terecht had geconcludeerd dat er sprake was van verregaande nalatigheid. Eiser had herhaaldelijk onjuiste declaraties ingediend en had niet de vereiste procedures gevolgd bij het boeken van hotels voor de reis. De rechtbank stelde vast dat eiser op verschillende momenten de kans had om zijn gedrag te corrigeren, maar dit niet deed. De rechtbank concludeerde dat het ontslag niet onevenredig was aan de ernst van de nalatigheid en verklaarde het beroep van eiser ongegrond.

De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van een ambtenaar, in het bijzonder van een leidinggevende, en de verwachtingen van integer en verantwoordelijk gedrag. De rechtbank volgde de redenering van verweerder dat het geschonden vertrouwen geen andere maatregel toeliet dan ontslag.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/7372

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 september 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. D.C. Coppens),
en

de Kroon, vertegenwoordigd door de staatssecretaris van Defensie, verweerder

(gemachtigde: mr. J. Walet).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van verweerder om hem met ingang van 1 november 2021 ontslag te verlenen wegens verregaande nalatigheid.
1.1.
Bij brief van de staatssecretaris van Defensie van 21 september 2021 (de brief) is eiser medegedeeld dat hij wordt voorgedragen voor ontslag en dat het Koninklijk Besluit (KB) zal worden aangevraagd. Eiser heeft op 29 oktober 2021 bezwaar gemaakt tegen de brief.
1.2.
Bij KB van 11 oktober 2021 (het primaire besluit) is eiser met ingang van 1 november 2021 ontslag verleend wegens verregaande nalatigheid.
1.3.
Bij besluit van 10 oktober 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen de brief niet-ontvankelijk verklaard en het bezwaar dat is gericht tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
1.4.
Eiser heeft op 15 december 2022 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit, voor zover daarbij zijn bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond is verklaard.
1.5.
Op 20 april 2023 heeft verweerder hierop gereageerd met een verweerschrift.
1.6.
De rechtbank heeft het beroep op 4 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser was sinds 1 februari 2019 bij KB van 21 februari 2019 aangesteld als militair bij het beroepspersoneel van de krijgsmacht, laatstelijk in de rang van majoor. Hij was werkzaam in de functie van commandant bij de Koninklijke Militaire Kapel “Johan Willem Friso” (hierna: de kapel), een professioneel militair harmonieorkest dat de muziek verzorgt bij militaire ceremonies en staatsaangelegenheden. In die hoedanigheid heeft eiser voor de kapel in juni 2019 een reis naar Normandië georganiseerd, vanwege de 75-jarige herdenking van D-Day. Bij de leidinggevende van eiser zijn vervolgens twijfels ontstaan over een aantal door eiser ingediende declaraties met betrekking tot deze reis, evenals over andere vermoedelijke financiële onregelmatigheden. Nadat de leidinggevende hier een nader onderzoek naar had ingesteld is hij – kort en zakelijk weergegeven - gekomen tot de volgende feitenvaststelling:
  • De reis naar Normandië stond aanvankelijk gepland van 4 tot en met 10 juni 2019, echter is de kapel door een conflict tussen twee leden op 7 juni 2019 weer naar Nederland teruggereisd. Eiser had - zonder de vereiste tussenkomst van het Reisbureau voor Defensie (hierna: het RBD) - op eigen initiatief 52 hotelkamers gereserveerd voor 6 nachten, terwijl uiteindelijk maar 3 nachten van 47 hotelkamers gebruik is gemaakt. Omdat eiser met het hotel geen afspraken had gemaakt over annulering is er ondanks het gebruik van minder kamers en het vervroegde vertrek uiteindelijk geen geld gerestitueerd;
  • Eiser heeft bij de indiening van de definitieve reisdeclaraties, zowel individueel als groepsverband, de periode niet aangepast op het vervroegde vertrek. Hierdoor is een te hoog bedrag aan vergoedingen uitgekeerd;
  • Eiser heeft een declaratie ingediend voor Zaterdag- Zondag en Feestdaguren (hierna: ZZF-uren), terwijl hij hier door het vervroegde vertrek geen recht op had;
  • Voor de betaling van het hotel in Normandië had eiser € 4.500 geleend uit de zogeheten CD-pot, waarin zich geld bevindt afkomstig uit de verkoop van CD’s en merchandising. Ondanks herhaaldelijke verzoeken heeft eiser de CD-pot pas na hiertoe te zijn gesommeerd in maart 2021 weer aangevuld;
  • Onder de verantwoordelijkheid van eiser is een soliste ingehuurd om optredens te verzorgen in januari 2021, maar door verschillende omstandigheden hebben deze vooralsnog niet plaatsgevonden. Eiser heeft bij de totstandkoming van de overeenkomst geen afspraken gemaakt over de nakoming en de eventuele annulering van de optredens, terwijl er wel een factuur van € 16.500 is betaald;
  • Eiser heeft op 6 november 2020 een aanvraag gedaan voor de uitruil aanvullende kilometervergoeding, die wordt uitgekeerd wanneer de militair voldoet aan de voorwaarde van een minimaal aantal reisdagen woon-werkverkeer in een betreffende periode. Om aan dit minimale aantal reisdagen te komen, heeft eiser ook niet-gedeclareerde dienstreizen in de berekening meegenomen. Verweerder heeft hiervan overigens in een later stadium aangifte gedaan tegen eiser, waarna de officier van justitie op 22 december 2021 eiser hiervoor een voorwaardelijk sepot heeft opgelegd.
Nadat de ingestelde Commissie van Onderzoek en Advies (hierna: de COA) in haar advies van 2 augustus 2021 had gesteld dat op basis van deze feiten voldoende vast is komen te staan dat eiser nalatig heeft opgetreden en dat ontslag hiervoor passend is, heeft verweerder eiser conform dit advies ontslag verleend wegens verregaande nalatigheid. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betwist de feiten niet maar wel dat er sprake is geweest van verregaande nalatigheid in de vervulling van zijn plichten. Eiser heeft altijd naar eer en geweten gehandeld en nooit foute bedoelingen gehad. Verder acht hij het ontslag in strijd met het evenredigheidsbeginsel.
Wat vindt verweerder in beroep?
4. Verweerder handhaaft zijn standpunt uit het bestreden besluit dat er sprake is van verregaande nalatigheid, en blijft erbij dat het ontslag van eiser evenredig is aan de aan hem verweten gedragingen. Verweerder benadrukt dat van een ambtenaar in het algemeen en een officier en leidinggevende in het bijzonder integer en verantwoordelijk gedrag mag worden verwacht. Bovendien vindt verweerder het zeer kwalijk dat eiser de ernst van de aan hem verweten gedragingen niet lijkt te beseffen. Door het beschadigde vertrouwen bestaat er voor verweerder dan ook geen lichtere maatregel.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Allereerst ziet de rechtbank zich ambtshalve voor de vraag gesteld of verweerder aan de geldende procedure heeft voldaan voor het verlenen van ontslag. Ten tijde van het ontslag was eiser een militair met een officiersrang, waardoor het verlenen van ontslag aan hem moet geschieden bij koninklijk besluit. [2] De staatssecretaris heeft een brief van de directeur van het Kabinet van de Koning van 3 oktober 2022 overlegd, waarin Zijne Majesteit de Koning aan de staatssecretaris machtiging heeft verleend te beslissen op het bezwaarschrift van eiser. Gelet op deze machtiging had de staatssecretaris het besluit op het bezwaar behoren te nemen en te ondertekenen namens Zijne Majesteit de Koning. De staatssecretaris heeft echter het bestreden besluit ondertekend. Dit betekent dat het bestreden besluit een bevoegdheidsgebrek heeft. [3] De rechtbank heeft dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: de Awb) gepasseerd, omdat eiser ter zitting heeft aangegeven hierdoor niet te zijn benadeeld.
6. Op grond van artikel 39, tweede lid, aanhef en onder k, van het AMAR kan aan de militair ontslag worden verleend wegens verregaande nalatigheid in de vervulling van zijn plichten.
7. Volgens vaste rechtspraak over disciplinair ontslag, die ook geldt bij ontslag van een militaire ambtenaar wegens verregaande nalatigheid in de vervulling van zijn plichten, behoort een ontslag te berusten op een eigenstandige feitenvaststelling door het bestuursorgaan. Op die feitenvaststelling zijn niet de in het strafrecht geldende, zeer strikte bewijsregels van toepassing. Wel geldt dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen schuldig heeft gemaakt. [4]
8. Bij de vraag of de gedragingen die zijn aangemerkt als verregaande nalatigheid zijn aan te merken als toerekenbaar gedrag, is van belang of de ambtenaar de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag heeft kunnen inzien en overeenkomstig dat inzicht heeft kunnen handelen. Heeft het plichtsverzuim zich over een langere periode afgespeeld, dan wordt sneller aangenomen dat de ambtenaar het besef moet hebben gehad van het laakbare van zijn gedrag. Ook is van belang of het gaat om herhaald gedrag. [5]
9. Ter zitting heeft verweerder aangegeven het verwijt aan eiser wat betreft de inhuur van de soliste te laten vallen, nu is gebleken dat eiser deze overeenkomst niet op eigen titel heeft afgesloten. De rechtbank stelt daarmee vast dat er vijf verweten gedragingen over blijven, waarvan eiser niet heeft betwist dat hij deze heeft begaan. Hetgeen partijen verdeeld houdt, is of verweerder deze gedragingen aan eiser heeft mogen toerekenen, en zo ja, of het verleende ontslag in strijd is met het evenredigheidsbeginsel.
10. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de verweten gedragingen aan eiser heeft mogen toerekenen, en daarmee terecht heeft geconcludeerd dat er sprake is van verregaande nalatigheid in de vervulling van zijn plichten. Uit de feitenvaststelling van verweerder komt het beeld naar voren dat eiser bij elke gedraging steeds wist of behoorde te weten dat deze ontoelaatbaar was, maar herhaaldelijk niet overeenkomstig dit inzicht heeft gehandeld.
10.1.
Zo is het aannemelijk dat eiser op de hoogte was van het feit dat het bij het boeken van hotels in het geval van groepsreizen de RBD moet worden ingeschakeld, nu het RBD aanvankelijk in een eerder stadium op zijn verzoek een ander hotel had uitgezocht. Verweerder heeft op begrijpelijke wijze toegelicht dat het bij grotere groepen meestal om aanzienlijke bedragen gaat en het RBD daarbij de verantwoordelijkheid draagt voor het maken van afspraken over een annulerings- en restitutieregeling. Desondanks heeft eiser er welbewust voor gekozen om op eigen initiatief een ander hotel te boeken, zonder het afsluiten van een dergelijke regeling. Dat eiser vaker op eigen initiatief hotels heeft geboekt en hij met het boeken van het hotel in Normandië Defensie geld zou hebben bespaard, doet niet af aan de onverantwoorde wijze waarop hij in dit verband heeft gehandeld en is omgegaan met gemeenschapsgeld. Het betoog van eiser slaagt niet.
10.2.
Ditzelfde geldt ten aanzien van het indienen van de onjuiste individuele reisdeclaratie en ZZF-uren door eiser. Verweerder heeft in zijn verweerschrift uiteengezet dat een aantal handelingen moeten worden verricht voorafgaand aan het uiteindelijke indienen van deze declaraties. Zo moet de vooraf ingevulde declaratie eerst worden opgezocht in het systeem, waarna nog een pop-up in het scherm verschijnt met de vraag of de aanvraag naar waarheid is ingevuld. De rechtbank stelt dan ook vast dat eiser op verschillende momenten de kans heeft gehad om de vooraf ingevulde gegevens naar de werkelijke situatie aan te passen, maar hier uiteindelijk niet naar heeft gehandeld. Verweerder heeft terecht opgemerkt dat eiser zelf verantwoordelijk is voor het indienen van zijn declaraties, en hoefde tegen die achtergrond dan ook geen gewicht toe te kennen aan de stelling van eiser dat hij de declaraties op de automatisch piloot heeft ingediend en zich niet bewust was van het feit dat de vooraf ingevoerde gegevens niet langer juist waren. Het betoog van eiser slaagt niet.
10.3.
De rechtbank stelt vast dat er ook bij het indienen van de onjuiste groepsdeclaratie van de reis meerdere momenten waren waarop eiser de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag had kunnen inzien, nu uit de stukken blijkt dat hij hierover discussie heeft gehad met de officemanager. Desondanks heeft eiser het indienen van de ongewijzigde groepsdeclaratie doorgedrukt, naar eigen zeggen om de reis financieel kloppend te maken. De rechtbank volgt de redenatie van verweerder dat eiser dit eerst onderbouwd bespreekbaar had moeten maken, en dat hij door dit na te laten het verkeerde voorbeeld heeft gegeven als leidinggevende. Dat eiser met deze handelingswijze zelf geen financieel voordeel heeft behaald, leidt niet tot een ander oordeel hieromtrent. Het betoog van eiser slaagt niet.
10.4.
Verder heeft verweerder zich met betrekking tot het door eiser geleende geld uit de CD-pot terecht op het standpunt gesteld dat van een commandant en leidinggevende mag worden verwacht dat hij verantwoordelijk omgaat met geld dat in zijn beheer is. Ook hier geldt dat er meerdere momenten waren waarop eiser de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag had kunnen inzien, nu hij door de officemanager herhaaldelijk is verzocht om het geld terug te geven. Eiser heeft het geld echter pas, na hiertoe op 22 maart 2021 te zijn gesommeerd, na 22 maanden teruggegeven, waarmee vaststaat dat eiser niet conform dit vereiste inzicht heeft gehandeld. Dat er geen termijn is gesteld voor het teruggeven van het geleende geld, doet niet af aan het onverantwoordelijke karakter van deze gedraging. Ditzelfde geldt voor het betoog van eiser ter zitting dat hij verantwoordelijk is voor het kapel, en het geld daarom bij hem in goede handen was.
10.5.
Ook bij de onjuiste aanvraag voor de uitruil aanvullende kilometervergoeding waren er meerdere momenten waarop eiser de ontoelaatbaarheid van het verweten gedrag had kunnen inzien. Verweerder heeft er in dit verband terecht op gewezen dat de uitleg van deze regeling op het intranet staat, en dat er ten tijde van het indienen van de declaratie een melding verschijnt waarin verwezen wordt naar de voorwaarden. Bovendien blijkt uit de stukken dat op zowel 24 als 28 september 2020 een e-mail naar eiser is gestuurd waarin werd aangegeven dat er kritisch naar de aanvraag moet worden gekeken en werd benadrukt dat reizen naar andere locaties dan de vaste werkplek niet meetellen als reisdag en daarom niet mogen worden meegenomen in de berekening als reisdag inzake woon-werkverkeer. Desondanks heeft eiser alsnog ook niet-gedeclareerde dienstreizen in zijn declaratie verwerkt, naar eigen zeggen met toestemming van zijn leidinggevende. Eiser heeft dit laatste echter niet met stukken aannemelijk kunnen maken. Dat eiser met deze handelingswijze zelf geen financieel voordeel heeft behaald, doet niet af aan de onverantwoorde wijze waarop hij in dit verband heeft gehandeld. Het betoog van eiser slaagt niet.
10.6.
Hoewel de rechtbank eiser volgt dat hij de verweten gedragingen niet heeft gepleegd om zichzelf of anderen te verrijken of beoogd heeft zijn werkgever schade te berokkenen, heeft verweerder de gedragingen, gelet op de voorgaande overwegingen, terecht gekwalificeerd als verregaande nalatigheid in de vervulling van zijn plichten. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bevoegd was om in dit geval tot ontslag over te gaan.
11. Eiser stelt dat de gevolgen van het ontslagbesluit enorm zijn en niet in verhouding staan tot het gemaakte verwijt. De rechtbank stelt vast dat de hoogste ambtenarenrechter heeft bepaald dat de bevoegdheid van verweerder om ten aanzien van een individuele militair rechtspositionele maatregelen te treffen beperkt is. [6] Ter zitting heeft verweerder afdoende toegelicht dat met een andere optie, bijvoorbeeld het schriftelijk vastleggen van de gedragingen in een ambtsbericht, door het geschonden vertrouwen niet kan worden volstaan. Gelet op het aantal toerekenbare gedragingen en de functie van eiser destijds als leidinggevende en commandant, kan de rechtbank deze redenering van verweerder volgen. Het ontslag kan dan ook niet als onevenredig aan de aard en de ernst van de nalatigheid worden aangemerkt. Het betoog van eiser slaagt niet.
Conclusie
12. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond voor zover het is aangevochten. Verweerder hoeft de kosten die eiser heeft gemaakt voor deze procedure niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.D. Gunster, rechter, in aanwezigheid van mr. R.J.P. Lindhout, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 39, tweede lid, aanhef en onder k, van het Algemeen militair ambtenarenreglement (hierna: het AMAR).
2.Zie artikel 38 van het AMAR.
3.Zie de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) van 9 maart 2023, ECLI:NL:CRVB:2023:451.
4.Zie de uitspraak van de CRvB van 26 mei 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:1954.
5.Zie de uitspraak van de CRvB van 18 mei 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:1838.
6.Zie de uitspraken van de CRvB van 13 juli 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:2432 en van 21 december 2017, ECLI:NL:CRVB:2017:4490.