ECLI:NL:RBDHA:2023:14695

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
29 september 2023
Zaaknummer
22/6786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening uitwonendenbeurs wegens feitelijke woonplaats niet op brp-adres

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en de terugvordering van haar uitwonendenbeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000). De Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap heeft in besluiten van 21 maart 2022 de uitwonendenbeurs van eiseres herzien per 1 oktober 2019 en € 6.538,02 van haar teruggevorderd. De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 behandeld met behulp van een beeldverbinding, waarbij eiseres, haar gemachtigde, haar moeder en de gemachtigde van verweerder aanwezig waren.

Eiseres was vanaf 9 september 2019 ingeschreven op het brp-adres, maar volgens de bevindingen van een huisbezoek op 14 februari 2022 door controleurs van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) woonde zij feitelijk niet op dat adres. De hoofdbewoner, haar broer, verklaarde dat eiseres bij hun moeder verbleef vanwege een verbouwing. Eiseres betwistte de herziening en stelde dat zij bij haar broer woonde en een mondelinge huurovereenkomst had. De rechtbank oordeelde dat de bewijslast bij verweerder ligt, maar dat eiseres niet voldoende bewijs heeft geleverd dat zij op het brp-adres woonde.

De rechtbank concludeert dat de herziening van de uitwonendenbeurs terecht is, omdat eiseres ten tijde van het huisbezoek niet op het brp-adres woonde en geen onomstotelijk bewijs heeft geleverd dat zij daarvoor wel op dat adres woonde. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiseres af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/6786

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. G.A. Verhoeven),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de herziening en de terugvordering van haar uitwonendenbeurs op grond van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf 2000).
1.1
Verweerder heeft in de besluiten van 21 maart 2022 de uitwonendenbeurs van eiseres herzien per 1 oktober 2019 en € 6.538,02 van haar teruggevorderd. In het besluit van
16 september 2022 (het bestreden besluit) is verweerder bij die besluiten gebleven.
1.2
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres, de moeder van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres staat vanaf 9 september 2019 ingeschreven in de Basisregistratie personen (brp) op het adres [adres] [nummer] te [plaats] (het brp-adres). Het brp-adres heeft drie slaapkamers en ten tijde van belang stonden vier personen ingeschreven op dat adres. De hoofbewoner van het brp-adres, de heer [naam 1] (de hoofdbewoner), is een broer van eiseres.
3. Eiseres heeft vanaf 1 oktober 2019 studiefinanciering ontvangen berekend naar de norm die geldt voor een uitwonende studerende. Op 14 februari 2022 hebben twee controleurs in opdracht van de Dienst Uitvoering Onderwijs (DUO) op het brp-adres een huisbezoek uitgevoerd. Volgens verweerder volgt uit de bevindingen van het huisbezoek dat eiseres niet op het brp-adres woont. Verweerder heeft daarom de aan eiseres toegekende studiefinanciering herzien, in die zin dat eiseres vanaf 1 oktober 2019 als thuiswonende studerende is aangemerkt. Verweerder heeft daarbij aangekondigd het bedrag van € 6.538,02 te verrekenen met de nog lopende studiefinanciering. Indien na beëindiging van de studie de complete schuld nog niet is verrekend, zal eiseres voor het restant een betalingsverzoek ontvangen.
Wat vindt eiseres in beroep?
4. Eiseres stelt primair dat haar uitwonendenbeurs ten onrechte is herzien. Sinds de start van haar studie woont zij bij haar broer op het brp-adres. Eiseres is met haar broer een mondelinge huurovereenkomst aangegaan en betaalt maandelijks een vergoeding voor kost en inwoning. Eiseres erkent dat zij in de periode van november 2021 tot april 2022 bij haar moeder verbleef vanwege een verbouwing op het brp-adres. Er was echter sprake van een tijdelijke situatie. Volgens eiseres betekent dit niet dat zij haar hoofdverblijf op het brp-adres heeft opgegeven. Eiseres verzoekt subsidiair om de studiefinanciering te herzien met ingang van februari 2022, omdat toen pas bleek dat de verbouwing niet van korte duur was. Eiseres doet daarnaast een beroep op de hardheidsclausule.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Vooropgesteld moet worden dat de herziening van de toegekende studiefinanciering naar de norm voor een thuiswonende studerende een voor eiseres belastend besluit betreft. Uitgangspunt bij een belastend besluit is dat de bewijslast in eerste instantie bij verweerder ligt. Verweerder moet daarom aannemelijk maken dat de studerende op de controledatum niet voldeed aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000. Uit de wettelijke systematiek vloeit voort dat als verweerder aannemelijk heeft gemaakt dat eiseres op de controledatum niet voldeed aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000, ingevolge artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 wordt vermoed dat ook in de daaraan voorafgaande periode niet is voldaan aan de verplichtingen van artikel 1.5, eerste lid, van de Wsf 2000. Dit wettelijk vermoeden kan worden weerlegd. Daartoe wordt van eiseres onomstotelijk bewijs verlangd, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens. De bewijsmiddelen dienen zodanig overtuigend te zijn dat zij, in onderlinge samenhang bezien, de conclusie rechtvaardigen dat eiseres in (een deel van) de periode voorafgaande aan het huisbezoek wèl op het brp-adres heeft gewoond. Slaagt eiseres in dat bewijs, dan moet verweerder onder toepassing van de hardheidsclausule afwijken van artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000, wat ertoe leidt dat over (een deel van) de betrokken periode geen grondslag bestaat voor herziening. [1]
6. Verweerder heeft aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd de rapportage van het huisbezoek van 15 februari 2022. Hieruit blijkt dat op 14 februari 2022 twee controleurs in opdracht van DUO de woning aan de [adres] [nummer] in [plaats] hebben bezocht voor een controle. In het rapport staat onder meer dat, nadat de controleurs hadden aangebeld, er werd opengedaan door bewoonster [naam 2] . Eiseres was op dat moment niet in de woning aanwezig. De hoofdbewoner was op dat moment in de berging onder de flat aan het werk en is op verzoek van [naam 2] naar de woning gekomen. De hoofdbewoner heeft ermee ingestemd om mee te werken aan de controle en vervolgens desgevraagd aan de controleurs een kamer getoond die bij eiseres in gebruik zou zijn. In die kamer was geen bed aanwezig. Tijdens de controle heeft de hoofbewoner verklaard dat eiseres bij haar moeder verblijft omdat hij de woning aan het verbouwen is, dat er geen bed aanwezig is voor eiseres, dat eiseres na de verbouwing weer zal terugkeren naar de woning, dat hij al vanaf eind oktober 2021 aan het verbouwen is en dat eiseres sindsdien niet meer op het brp-adres woont, dat er geen huurcontract is opgemaakt, dat eiseres geen huur betaalt en dat ook in de andere ruimtes van de woning geen spullen van eiseres aanwezig zijn. In het rapport concluderen de controleurs dat het hun voldoende aannemelijk gemaakt lijkt dat eiseres ten tijde van de controle niet op het brp-adres woonde. \
7. Uit de gedingstukken blijkt dat de controleurs voor het betreden van de woning toestemming hebben gekregen van de hoofbewoner. De hoofdbewoner heeft, na legitimatie door de controleurs en na de mededeling van de reden en het doel van het huisbezoek, medewerking verleend aan het binnentreden van de woning en heeft een kamer getoond waar eiseres zou kunnen slapen. Ook heeft hij het formulier ‘Toestemming en verklaring huisbezoek’ ondertekend. Hierop heeft de hoofdbewoner twee handtekeningen gezet. Eén van die handtekeningen staat bij punt 2.5 van het formulier en daarmee verklaart de hoofdbewoner dat hij de controleurs toestemming verleent om de woning te betreden. Ook is daarbij vermeld dat het doel van het huisbezoek is uitgelegd en dat is uitgelegd dat hij het recht heeft om de controleurs de toegang tot de woning te weigeren. Het voorgaande brengt met zich dat verweerder mocht afgaan op de bevindingen van de controleurs.
8. Van enige aanleiding om te twijfelen aan de waarneming van de controleurs of de volledigheid van hun rapport is geen sprake. Voor zover eiseres heeft willen betogen dat de weergave van de verklaring van de hoofdbewoner in de rapportage onjuistheden bevat, acht de rechtbank dit niet aannemelijk. De hoofbewoner heeft, nadat hem zijn verklaring is voorgelezen en hem de gelegenheid is geboden om de afgelegde verklaring door te lezen, niet te kennen gegeven dat de controleurs zijn verklaring onjuist hebben vastgelegd en heeft zijn verklaring ondertekend. Verder heeft de hoofbewoner verklaard dat hij de controleurs heeft begrepen en dat hij correct is behandeld door de controleurs. Er is geen reden om aan te nemen dat de hoofdbewoner niet begreep waarvoor hij tekende. Volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep moet worden uitgegaan van de juistheid van een tegenover een controleur afgelegde en ondertekende verklaring. [2] De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dit uitgangspunt af te wijken.
9. De stelling van eiseres dat verweerder in aanvulling op het huisbezoek nader onderzoek of een buurtonderzoek had moeten verrichten, volgt de rechtbank niet. Gelet op de inhoud van het rapport, was het voor verweerder voldoende duidelijk dat eiseres ten tijde van het huisbezoek niet woonde op het brp-adres. Nader onderzoek door verweerder was daarom niet nodig. Van onzorgvuldige besluitvorming of schending van het motiveringsbeginsel is niet gebleken.
10. Nu eiseres heeft erkend dat zij ten tijde van het huisbezoek feitelijk niet woonachtig was op het brp-adres, had zij dus geen recht op studiefinanciering voor een uitwonende studerende.
11. Wat eiseres heeft aangevoerd is onvoldoende voor het oordeel dat eiseres in de periode vóór het huisbezoek op enig moment wel op het brp-adres heeft gewoond. De stelling dat eiseres op enig moment wel woonachtig was op het brp-adres wordt namelijk niet ondersteund door objectief verifieerbare bewijsstukken. Aan de door eiseres in bezwaar overgelegde verklaring van de hoofbewoner dat eiseres hem maandelijks een bedrag betaalt voor boodschappen en andere kosten, kan niet de door eiseres gewenste waarde worden gehecht omdat de hoofdbewoner in familierelatie tot eiseres staat, waardoor de verklaring niet als objectief en verifieerbaar kan worden aangemerkt. De door eiseres overgelegde bankafschriften zijn onvoldoende, reeds omdat hieruit niet is op te maken ter zake waarvan de betalingen zijn gedaan. De in bezwaar overgelegde foto’s zeggen niet iets over het daadwerkelijk door eiseres bewonen van het brp-adres. Dat er post voor eiseres naar het brp-adres wordt gestuurd, is bovendien niet overtuigend, nu het brp-adres als postadres gebruikt kan worden en sommige instanties het brp-adres gebruiken als postadres.
Ook de door eiseres geplaatste bestellingen tonen geen feitelijke bewoning aan. Daar komt bij dat uit de stukken blijkt dat eiseres al in 2018, en dus vóór de datum van inschrijving op het brp-adres, bestellingen liet bezorgen op het brp-adres. Omdat eiseres er niet in geslaagd is om onomstotelijk aan te tonen dat zij op enig moment wel woonachtig is geweest op het brp-adres, komt de rechtbank niet toe aan de stelling van eiseres dat zij haar hoofdverblijf op het brp-adres niet heeft opgegeven.
12. Nu vaststaat dat eiseres ten tijde van het huisbezoek op 14 februari 2022 niet woonde op het brp-adres en eiseres geen onomstotelijk bewijs heeft geleverd dat zij vóór
14 februari 2022 wel op enig moment op het brp-adres heeft gewoond, heeft verweerder de uitwonendenbeurs van eiseres terecht herzien. Volgens artikel 9.9, tweede lid, van de Wsf 2000 vindt een herziening plaats met ingang van de datum van de laatste adreswijziging in de brp. Verweerder heeft de aan eiseres toegekende studiefinanciering dan ook op goede gronden vanaf 1 oktober 2019 herzien naar de norm voor een thuiswonende studerende.
13. Het betoog dat verweerder in de situatie van eiseres aanleiding had moeten zien voor toepassing van de hardheidsclausule wordt niet gevolgd. De wetgever heeft er immers expliciet voor gekozen dat pas recht op een uitwonendenbeurs bestaat als een studerende feitelijk woont op het adres waaronder hij of zij is geregistreerd in de brp. Eiseres is zelf verantwoordelijk voor een juiste registratie van haar woonadres in de brp en het feit dat zij heeft nagelaten zich in de brp in te schrijven onder haar feitelijke woonadres bij haar moeder, komt dan ook voor haar rekening en risico. Dat zij bij haar broer ingeschreven bleef, maar elders ging wonen, had haar ertoe moeten brengen om haar uitwonendenbeurs niet te continueren. Voor het verlagen van de schuld met toepassing van de in artikel 11.5 van de Wsf 2000 neergelegde hardheidsclausule wegens financiële omstandigheden, bestaat geen aanleiding.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij het betaalde griffierecht niet terug.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2023.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.