ECLI:NL:RBDHA:2023:14697

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
28 augustus 2023
Publicatiedatum
1 oktober 2023
Zaaknummer
23/357
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing studiefinanciering op basis van stageovereenkomst en beoordeling van migrerend werknemerschap

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 28 augustus 2023, wordt het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor studiefinanciering beoordeeld. Eiser, een Griekse burger en student aan de Universiteit Leiden, had een aanvraag ingediend voor studiefinanciering over de periode van februari tot en met april 2022, terwijl hij stage liep bij een bedrijf. De aanvraag werd afgewezen door de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, omdat eiser volgens de minister geen reële en daadwerkelijke arbeid had verricht tijdens zijn stage, en daarom niet als migrerend werknemer kon worden aangemerkt.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de stageovereenkomst niet kan worden aangemerkt als een arbeidsovereenkomst, omdat het leerdoel voorop stond en er geen bewijs was dat eiser daadwerkelijk arbeid had verricht. De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de besluitvorming van de verweerder zorgvuldig was en dat de jurisprudentie van het Hof van Justitie voldoende was meegenomen in de beoordeling.

Eiser had ook beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar, maar de rechtbank verklaarde dit beroep niet-ontvankelijk, omdat er inmiddels een beslissing was genomen op het bezwaarschrift. De rechtbank concludeert dat het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond is, maar oordeelt dat het primaire besluit onvoldoende gemotiveerd was. De rechtbank veroordeelt de verweerder tot betaling van de proceskosten aan eiser, die in verband met de behandeling van het bezwaar en het beroep zijn gemaakt. De totale proceskosten worden vastgesteld op € 1.015,50, en de verweerder moet ook het griffierecht van € 50 aan eiser vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/357

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 augustus 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

(gemachtigde: mr. G. Gabrelian),
en

de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, verweerder.

(gemachtigde: mr. H. Bouhuys).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag studiefinanciering over de periode van februari tot en met april 2022.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 26 juli 2022 (het primaire besluit) afgewezen. Met het besluit van 1 februari 2023 (het bestreden besluit) is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 15 augustus 2023 met behulp van een beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser is in het bezit van de Griekse nationaliteit en is daarmee een burger van de Europese Unie. Hij volgt de studie Biology MSc aan de Universiteit Leiden en heeft van
1 februari 2022 tot en met 12 augustus 2022 via [organisatie] B.V. ([organisatie]) stage gelopen bij [bedrijfsnaam] B.V. Eiser heeft een geregistreerd partnerschap met [naam] ([naam]). [naam] is met ingang van 6 april 2022 fulltime in dienst getreden bij [restaurant].
3. Op 4 april 2022 heeft eiser met ingang van 1 februari 2022 een aanvullende beurs en met ingang van 1 mei 2022 een reisvoorziening aangevraagd. Verweerder heeft de aanvraag toegewezen voor de periode van mei tot en met december 2022, omdat eiser over die periode als partner van een migrerend werknemer kan worden aangemerkt. De aanvraag over de periode van februari tot en met april 2022 is afgewezen, omdat eiser niet voldoet aan de nationaliteitseis. Eiser heeft in die periode stage gelopen, maar volgens verweerder moet de stageovereenkomst niet worden aangemerkt als arbeidsovereenkomst omdat niet is gebleken dat eiser met deze stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht.
Wat vindt eiser in beroep?
4. Eiser stelt dat hij recht heeft op studiefinanciering over de periode van februari tot en met april 2022, omdat hij tijdens zijn stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Daarnaast stelt eiser dat het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd.
Beroep niet tijdig beslissen
5. Eiser heeft op 9 januari 2023 beroep ingediend vanwege het uitblijven van een beslissing op bezwaar. Na indiening van het beroep heeft verweerder op 1 februari 2023 alsnog het bestreden besluit genomen. Omdat er inmiddels is beslist op het bezwaarschrift van eiser, heeft eiser geen belang meer bij een beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaar. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar zal om die reden niet-ontvankelijk worden verklaard.
6. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht heeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. In het bestreden besluit heeft verweerder het standpunt ingenomen dat de bezwaren van eiser ongegrond zijn. Eiser heeft op 4 maart 2023 aanvullende beroepsgronden ingediend en aan de rechtbank meegedeeld het niet eens te zijn met het bestreden besluit.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
7. Bij de beoordeling van de vraag of met een stage reële en daadwerkelijke arbeid is verricht, moeten alle omstandigheden van het geval worden gewogen. De rechtbank moet zich hiervoor baseren op objectieve criteria. Daarbij is het aan de aanvrager om de gegevens en bescheiden die voor de beslissing op de aanvraag nodig zijn te verschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij met zijn stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht. Uit de door eiser overgelegde stageovereenkomst leidt verweerder terecht af dat het leerdoel voorop stond, omdat de werkzaamheden die eiser heeft verricht gerelateerd zijn aan de studie Biology MSc die hij volgt. In de stageovereenkomst is bovendien aangegeven dat geen sprake is van een arbeidscontract. Ook geldt er geen opzegtermijn voor eiser, had eiser gedurende zijn stage een stagebegeleider, was de onderwijsinstelling partij bij de stageovereenkomst, had de stage een korte duur en lag de stagevergoeding ruim onder het minimumloon. In de stageovereenkomst is verder niets geregeld over het doorbetalen van loon bij ziekte of in geval van vakantie. Evenmin is gebleken dat eiser aanspraak kan maken op overige secundaire arbeidvoorwaarden waar een werknemer wel aanspraak op kan maken. Eiser heeft geen feiten en/of omstandigheden aangevoerd waaruit zou kunnen volgen dat, ondanks dat het leerdoel voorop stond, hij met zijn stage reële en daadwerkelijke arbeid heeft verricht en dat in de praktijk dus een andere invulling aan zijn stageovereenkomst is gegeven dan een stage in het kader van de studie. De stelling van eiser ter zitting dat hij op de betreffende stageplek heeft moeten solliciteren, doet aan het voorgaande niet af. De door eiser aangehaalde uitspraken leiden niet tot een ander oordeel, omdat de feiten en omstandigheden in die zaken niet vergelijkbaar zijn met die van eiser en de vraag of voldaan wordt aan het vereiste van reële en daadwerkelijke arbeid uiteindelijk per geval beoordeeld dient te worden aan de hand van de door de aanvrager overgelegde stukken en hetgeen is aangevoerd. Eiser heeft verder nog verwezen naar de Beleidsregel controlebeleid migrerend werknemerschap (de beleidsregel) van verweerder en zich op het standpunt gesteld dat hij ook op grond van de urennorm in deze beleidsregel recht heeft op studiefinanciering. De rechtbank volgt eiser niet in zijn betoog, omdat de beleidsregel van toepassing is op arbeidsovereenkomsten en niet op stageovereenkomsten. Verweerder heeft eiser dan ook terecht niet aangemerkt als migrerend werknemer.
8. De rechtbank is verder van oordeel dat in de besluitvorming van verweerder voldoende kenbaar acht is geslagen op de uitgangspunten die in de jurisprudentie van het Hof van Justitie zijn uitgekristalliseerd en die dienen ter invulling van het begrip migrerend werknemer en dat daarmee deze uitgangspunten voldoende zijn vertaald naar de concrete zaak van eiser. Van onzorgvuldige besluitvorming is dan ook geen sprake.
Motivering primaire besluit
9. Eiser heeft gesteld dat het primaire besluit niet deugdelijk is gemotiveerd. De rechtbank overweegt dat verweerder in het primaire besluit heeft volstaan met de constatering dat eiser voor wat betreft de periode van februari tot en met april 2022 niet voldoet aan de nationaliteitseis, zonder uit te leggen waarom dat het geval is. Gelet hierop is de rechtbank met eiser van oordeel dat het primaire besluit niet deugdelijk is gemotiveerd.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dit betekent dat verweerder terecht geen studiefinanciering heeft toegekend over de periode van februari tot en met april 2022. Omdat het primaire besluit onvoldoende is gemotiveerd, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met de behandeling van het bezwaar heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het
Besluit proceskosten bestuursrecht (Besluit) vast op € 597 (1 punt voor het indienen van bezwaar met een waarde per punt van € 597). Omdat eiser terecht beroep heeft ingesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift, ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die eiser in verband met het indienen van het beroep heeft moeten maken. De rechtbank stelt deze kosten op grond van het
Besluit vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 837 en een wegingsfactor 0,5). Verder vindt de rechtbank in de omstandigheid dat aan eiser een proceskostenvergoeding wordt toegekend aanleiding om te bepalen dat verweerder aan eiser het door hem betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het niet tijdig beslissen op het bezwaar, niet-
ontvankelijk;
- verklaart het beroep, voor zover gericht tegen het bestreden besluit, ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.015,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.M.H. van der Poort-Schoenmakers, rechter, in aanwezigheid van mr. H.J. Habetian, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 28 augustus 2023.
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.