In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 26 september 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eisers, beiden met de Sierra Leoonse nationaliteit, en de minister van Buitenlandse Zaken. Eisers hadden aanvragen ingediend voor visa voor kort verblijf in Nederland met als doel familiebezoek en vakantie. De aanvragen werden aanvankelijk afgewezen op 25 november 2022, omdat verweerder van mening was dat het doel van het verblijf onvoldoende was aangetoond en er redelijke twijfel bestond over het voornemen om Nederland tijdig te verlaten. Na het indienen van bezwaar verklaarde verweerder het bezwaar kennelijk ongegrond.
De rechtbank heeft het beroep op 24 augustus 2023 behandeld en partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet ten onrechte had overwogen dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eisers om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheid van het aangevraagde visum. De rechtbank heeft vastgesteld dat eisers onvoldoende sociale en economische binding met Sierra Leone hebben aangetoond, wat een belangrijke reden was voor de afwijzing van hun visumaanvraag.
De rechtbank concludeerde dat de eisers niet konden aantonen dat zij voldoende middelen van bestaan hadden voor hun verblijf in Nederland en dat er geen objectief verifieerbare documenten waren overgelegd die hun economische binding met Sierra Leone konden bevestigen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat verweerder geen proceskosten hoefde te vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep open tegen deze beslissing.