ECLI:NL:RBDHA:2023:14722

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 juli 2023
Publicatiedatum
2 oktober 2023
Zaaknummer
22/1578
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de arbeidsgeschiktheid van eiser in het kader van de Ziektewet na afwijzing van de uitkeringsaanvraag door het UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 27 juli 2023 uitspraak gedaan in het beroep van eiser tegen een besluit van het UWV. Eiser had bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit van 16 december 2021, waarin het UWV hem arbeidsgeschikt had verklaard en hem geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) toekende. Het UWV handhaafde dit besluit in een bestreden besluit van 2 februari 2022. Eiser stelde dat het arbeidsdeskundige onderzoek onvolledig was en dat zijn klachten onvoldoende waren meegewogen. De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2023 behandeld, waarbij zowel eiser als zijn gemachtigde en de gemachtigde van het UWV aanwezig waren.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser op 6 september 2021 ziek was gemeld en dat hij eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) had ontvangen. Het UWV had op basis van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) van 5 januari 2021 geconcludeerd dat eiser minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Eiser voerde aan dat het onderzoek te theoretisch was en dat zijn klachten niet voldoende waren meegenomen. De rechtbank oordeelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten van de verzekeringsartsen geen onzorgvuldigheden vertoonden. De rechtbank concludeerde dat de geduide functies geschikt waren voor eiser en dat er geen reden was om het bestreden besluit te vernietigen.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond, zonder veroordeling in de proceskosten. Eiser heeft de mogelijkheid om in hoger beroep te gaan tegen deze uitspraak bij de Centrale Raad van Beroep, binnen zes weken na verzending van de uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/1578 ZW

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 juli 2023 in de zaak tussen

[eiser], uit [woonplaats], eiser

gemachtigde: mr. R.G.A.M. van den Heuvel,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,het UWV
gemachtigde: mr. T. Eversteijn.

Inleiding

Met het primaire besluit van 16 december 2021 heeft het UWV eiser laten weten dat hij arbeidsgeschikt is en geen uitkering op grond van de Ziektewet (ZW) zal ontvangen.
Met het bestreden besluit van 2 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het UWV bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 5 juli 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het UWV.

Totstandkoming van het besluit

1.1.
Eiser is laatstelijk werkzaam geweest al projectmanager bij [bedrijfsnaam] BV voor gemiddeld 39,77 uur per week. Eiser heeft deze werkzaamheden verricht tot 30 december 2018 waarna hij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) heeft ontvangen. Eiser meldde zich op 6 september 2021 ziek in verband met fysieke klachten na een eerder ongeval, verminderde psychische weerbaarheid en de pandemie.
1.2.
Aan eiser werd geen ZW-uitkering toegekend omdat hij, op grond van de eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) van 5 januari 2021, minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Hieraan zijn de functies operator chemische en kunststofverwerkende industrie (SBC-code 271122), dienstleider/opzichter vervoer (SBC-code 482010) en wikkelaar (SBC-code 267053) ten grondslag gelegd. Aanvullend zijn de functies machinebediende voedingsmiddelenindustrie (SBC-code 271091) en productiemedewerker metaal en elektro-industrie (SBC-code 111171) geselecteerd. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
2. Het UWV heeft geen aanleiding gezien om af te wijken van hetgeen is opgenomen in het primaire besluit. Eiser is vanaf 3 januari 2022 weer arbeidsgeschikt en wordt geschikt geacht voor de geduide functies.
3. Eiser voert in beroep het volgende aan. Eiser stelt dat het arbeidsdeskundige onderzoek te theoretisch en onvolledig is geweest. Er wordt uitgegaan van maatgevende arbeid in fulltime inzet terwijl uit de praktijk blijkt dat eiser niet fulltime inzetbaar was. Hierdoor is het onderzoek in de EZWb ondeugdelijk. Het verloop van het ziektebeeld en de aanwezige klachten hebben volgens eiser niet genoeg gewicht gekregen in de beoordeling. Ook is geen aandacht geschonken aan de door eiser aangevoerde informatie. Eiser stelt voorts dat uit het eindoordeel van de werkcoach van het Werkfit-traject van het UWV, de onderzoeken en beschikbare informatie blijkt dat bij hem sprake is van vermoeidheid. Op basis hiervan had in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van 12 november 2020 een urenbeperking moeten worden opgenomen en meer beperkingen in de rubriek “persoonlijk functioneren”.
4.1.
Het UWV ziet geen aanleiding om het standpunt te wijzigen. Uit EZWb is gebleken dat eiser niet geschikt is voor zijn eigen arbeid. De uitkering op grond van die EZWb is op 6 februari 2021 beëindigd. Hier is geen beroep tegen aangetekend en dit besluit staat dus in rechte vast. De geduide functies zijn de maatstaf bij een volgende ZW-beoordeling. Bij toekenning van 6 september 2021 had eiser nog niet zijn eigen werk hervat en zijn de geduide functies dus nog steeds de maatstaf voor de beoordeling.
4.2
Het UWV is voorts van mening dat het medische onderzoek zorgvuldig is gedaan. De verzekeringsarts heeft tijdens het spreekuur van 26 oktober 2021 aandacht besteed aan de klachten van eiser en lichamelijk en psychisch onderzoek verricht. Hier is ook de informatie uit voorgaande beoordelingen bij betrokken. Naar aanleiding hiervan zijn ook aanvullende beperkingen opgenomen. Eiser heeft verder geen (nieuwe) objectiveerbare medische gegevens aangevoerd.

Beoordeling door de rechtbank

5.1
De rechtbank overweegt in de eerste plaats dat de beoordeling in het kader van de EZWb en de daarbij geduide functies in deze procedure als gegeven vast staan. Hiertegen is immers geen beroep ingesteld.
De medische beoordeling
5.2
De rechtbank constateert dat eiser op het spreekuur van 26 oktober 2021 lichamelijk en psychisch is onderzocht door de primaire verzekeringsarts. Op 14 december 2021 heeft een telefonisch spreekuur plaats gevonden om de uitslag te bespreken. Dossieronderzoek is verricht waarbij de gegevens van de EZWb van 13 november 2020 en 5 januari 2021, de FML van 12 november 2020 en de medische rapportage in bezwaar van 23 april 2021 zijn betrokken. Op 31 januari 2022 heeft de verzekeringsarts b&b een rapport uitgebracht De verzekeringsarts b&b heeft hiervoor dossieronderzoek verricht. De verzekeringsarts b&b heeft hierin geen aanleiding gezien om af te wijken van het oordeel van de primaire verzekeringsarts. De verzekeringsarts b&b stelt dat het rapport van de primaire verzekeringsarts een voldoende uitgebreide weergave van de anamnese, klachten en het psychische en lichamelijke onderzoek bevat. Het onderzoek is zorgvuldig geweest.
De verzekeringsarts b&b vermeldt dat de primaire verzekeringsarts zeer ruim aan de belemmeringen van eiser tegemoet is gekomen. Ook ziet de verzekeringsarts b&b geen aanleiding om een beperking aan te nemen in de duurbelastbaarheid van eiser.
5.3
Naar aanleiding van het gewijzigde toetsingskader heeft de verzekeringsarts b&b op 25 april 2023 een medische rapportage opgesteld. Hieruit blijkt dat de geduide functies allemaal geschikt zijn voor eiser en dat er geen aanleiding is om het standpunt te wijzigen.
5.4
De rechtbank ziet gelet op het voorgaande geen grond voor het oordeel dat de rapporten van de verzekeringsartsen op een onzorgvuldige manier tot stand zijn gekomen. Voorts is niet gesteld of gebleken dat deze rapporten tegenstrijdigheden bevatten of onvoldoende begrijpelijk zijn. Uit de rapporten blijkt dat alle klachten van eiser, waaronder de energetische klachten en de klachten op het vlak van het persoonlijk functioneren, in de beoordeling zijn betrokken en dat de verzekeringsartsen een duidelijk beeld hadden van de medische situatie en klachten van eiser. Er zijn geen klachten over het hoofd gezien en alle beschikbare informatie is meegenomen in de herbeoordeling.
5.5
De rechtbank is voorts van oordeel dat de beroepsgronden geen reden geven te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts b&b. Er zijn, met in achtneming van het aangevoerde door eiser, diverse beperkingen voor de klachten van eiser in de FML opgenomen. De verzekeringsartsen hebben inzichtelijk toegelicht waarom ze niet tot een ander oordeel dan de primaire verzekeringsarts is gekomen. Dat eiser het niet eens is met de vastgestelde beperkingen, kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat de medische beoordeling onjuist is. De verwijzing naar het eindoordeel van de werkcoach van het Werkfit-traject van het UWV maakt het oordeel dan ook niet anders, de werkcoach is bovendien geen medisch deskundige. Het is juist de specifieke deskundigheid van de verzekeringsarts om op basis van medisch objectiveerbare klachten beperkingen vast te stellen.
5.6
Het voorgaande betekent dat de medische component van het bestreden besluit op goede gronden berust.
De arbeidsdeskundige beoordeling
6.1
In bezwaar heeft de arbeidsdeskundige b&b de door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies herbeoordeeld in het memo van 2 februari 2022. Op 25 april 2023 heeft de verzekeringsarts b&b geen aanleiding gezien om aan de geduide functies te twijfelen en verklaarde dat alle drie de functies geschikt zijn voor eiser.
Het arbeidsongeschiktheidspercentage is zodoende onder de 35% gebleven.
6.2
Uitgaande van de juistheid van de bij eiser in de FML van 12 november 2020 vastgestelde medische beperkingen ziet de rechtbank in wat eiser heeft aangevoerd geen reden om de geschiktheid van de resterende functies in twijfel te trekken. Voor zover eiser aanvoert dat de functie dienstleider (SBC-code 482010) niet geschikt is omdat hij is aangewezen op voorspelbare werksituaties zonder deadlines, kan de rechtbank eiser niet volgen. Dat eiser aangewezen is op voorspelbare werksituaties zonder deadlines is al opgenomen in de beperkingen en de functies die daaruit zijn voortgevloeid. Zoals overwogen staat het besluit waarin deze functie is aangewezen, en zodoende dus ook de functie zelf, vast.
De arbeidsdeskundige b&b heeft de knelpunten beoordeeld en afdoende toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk.
6.3
De rechtbank komt tot het oordeel dat de beroepsgronden niet kunnen leiden tot vernietiging van het bestreden besluit.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Geen aanleiding bestaat voor een veroordeling in de proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.G. Meeder, rechter, in aanwezigheid van mr. S.R. Veili, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 27 juli 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.