ECLI:NL:RBDHA:2023:1480

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
NL22.7419
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de ingangsdatum van de verblijfsvergunning asiel voor Iraanse eiseres na ingewilligde aanvraag

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een beroep van een Iraanse eiseres tegen de ingangsdatum van haar verblijfsvergunning asiel. De eiseres had op 29 maart 2022 een asielaanvraag ingediend, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was ingewilligd met ingang van 24 september 2020. De eiseres was het niet eens met deze ingangsdatum en stelde dat de verblijfsvergunning met terugwerkende kracht vanaf haar eerste asielaanvraag verleend moest worden. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte de datum van ontvangst van de ingewilligde aanvraag had aangehouden als ingangsdatum van de verblijfsvergunning. De rechtbank stelde vast dat de bekering van de eiseres eerder geloofwaardig was dan de datum van ontvangst van de asielaanvraag, en dat de staatssecretaris dit had moeten onderzoeken. De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd en de ingangsdatum van de verblijfsvergunning vastgesteld op 5 juni 2018, de datum waarop de bekering aan de eiseres kon worden toegedicht. Tevens werd de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van de eiseres tot een bedrag van € 2.092,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Amsterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.7419
V-nummer: [nummer]

uitspraak van de enkelvoudige kamer voor vreemdelingenzaken in de zaak tussen

[eiseres] ,

geboren op [geboortedag] 1994, van Iraanse nationaliteit, eiseres
(gemachtigde: mr. G.E.M. Later),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde mr. J.S.M. Rietveld).

Procesverloop

Bij besluit van 29 maart 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de asielaanvraag van eiseres ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) met ingang van 24 september 2020, geldig tot 24 september 2025.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is op zitting verschenen [naam] , medewerker van VluchtelingenWerk Nederland.
De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting geschorst en verweerder in de gelegenheid gesteld om een standpunt in te nemen over de vraag vanaf welk moment de bekering van eiseres geloofwaardig wordt geacht door verweerder, dan wel vanaf welk moment de bekering volgens verweerder aan eiseres kan worden toegedicht vanwege haar mediaoptredens.
Verweerder heeft bij brief van 30 september 2022 gereageerd. Eiseres heeft daarop gereageerd met een brief van 7 oktober 2022.
Het onderzoek op de zitting is voortgezet op 30 december 2022. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Ook is op zitting verschenen [naam] . De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.
Overwegingen
Achtergrond
1.1
Eiseres is geboren op [geboortedag] 1994 en heeft de Iraanse nationaliteit. Op 18 december 2011 heeft zij in Nederland haar eerste asielaanvraag ingediend vanwege politieke activiteiten van haar vader. Bij besluit van 27 april 2012 heeft verweerder deze aanvraag als ongegrond afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Haarlem bij uitspraak van 6 februari 2013 ongegrond verklaard. [1] Uit deze uitspraak volgt dat eiseres hangende het beroep heeft gesteld dat zij is bekeerd tot het christendom en dat zij ook daardoor gevaar loopt bij terugkeer naar Iran. De rechtbank heeft geoordeeld dat de beoordeling van het nieuwe asielmotief niet in voornoemde procedure kan plaatsvinden.
1.2
Op 15 maart 2013 heeft eiseres opnieuw een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Daaraan heeft zij ten grondslag gelegd dat zij zich in Nederland heeft bekeerd tot het christendom. Bij besluit van 25 maart 2013 is deze aanvraag afgewezen. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht bij uitspraak van 22 november 2013 ongegrond verklaard. [2] De rechtbank oordeelde dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat de bekering van eiseres ongeloofwaardig is.
1.3
Op 28 maart 2014 heeft eiseres een derde aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Bij besluit van 1 april 2014 heeft verweerder deze aanvraag op grond van artikel 4:6 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) afgewezen als herhaalde aanvraag. Hierbij heeft verweerder verwezen naar de hierboven onder 1.2 genoemde afwijzing van 25 maart 2013. Het daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Den Haag bij uitspraak van 23 april 2014 ongegrond verklaard. [3] De rechtbank oordeelde dat verweerder de aanvraag mocht afwijzen als herhaalde aanvraag omdat niet is gebleken van nieuw gebleken feiten of omstandigheden.
2. Eiseres is in de jaren daarna veelvuldig in de media verschenen. Op 24 september 2020 heeft eiseres onderhavige aanvraag gedaan. Hierbij heeft eiseres verzocht om bestuurlijke heroverweging van de afwijzing van de eerdere asielaanvragen. Eiseres vindt namelijk dat de verblijfsvergunning asiel moet worden verleend met terugwerkende kracht vanaf de eerste asielaanvraag.
3. Verweerder heeft de aanvraag van eiseres om verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingewilligd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw met ingang van 24 september 2020, geldig tot 24 september 2025.
Standpunt partijen
4. Eiseres is het niet eens met de ingangsdatum en voert aan dat verweerder ten onrechte de ingangsdatum niet op in ieder geval de datum van ontvangst van de onder 1.3 genoemde afgewezen asielaanvraag heeft vastgesteld. Verweerder stelt zich op het standpunt dat opvolgende aanvragen die worden ingewilligd wegens een inmiddels geloofwaardig bevonden bekering, in beginsel niet eerder kunnen worden ingewilligd dan met de datum van ontvangst van de ingewilligde aanvraag. Volgens verweerder is de aanvraag daarom terecht met ingang van 24 september 2020 ingewilligd.
Juridisch kader
6. Op grond van artikel 44, tweede lid, van de Vw wordt de asielaanvraag ingewilligd met ingang van de datum waarop deze is ontvangen. Artikel 44, tweede lid, van de Vw staat er echter niet aan in de weg dat wordt uitgegaan van een eerdere ingangsdatum dan de datum van de opvolgende aanvraag, als de vreemdeling heeft verzocht om bestuurlijke heroverweging van een oordeel. [4] Bij een beslissing op een verzoek om bestuurlijke heroverweging als hier aan de orde moet de ingangsdatum van de verleende verblijfsvergunning worden vastgesteld op de datum waarop de vreemdeling aan alle vereisten voor vergunningverlening voldoet. [5]
Beoordeling rechtbank
7. De rechtbank is van oordeel dat verweerder ten onrechte de datum van ontvangst van de ingewilligde aanvraag heeft aangehouden als ingangsdatum van de verblijfsvergunning. Het standpunt van verweerder dat opvolgende aanvragen die worden ingewilligd op grond van een bekering, in beginsel niet eerder kunnen worden ingewilligd dan met de datum van ontvangst van de opvolgende aanvraag, omdat het lastig is objectief een ‘omslagpunt’ vast te stellen, volgt de rechtbank niet. Een eenmaal geloofwaardig geachte bekering heeft namelijk vrijwel altijd plaatsgevonden voor de datum van ontvangst van een asielaanvraag, waardoor voor die datum al wordt voldaan aan alle vereisten voor vergunningverlening. In gevallen waarbij wordt gevraagd om bestuurlijke heroverweging, kan verweerder aan de hand van het asielrelaas een oordeel geven over het moment van de bekering. Uit het dossier is gebleken dat de asielaanvraag van eiseres is ingewilligd vanwege haar mediaoptredens. [6] Dit heeft de gemachtigde van verweerder ook bevestigd op de zitting van 22 september 2022. Dat betekent dat verweerder de bekering geloofwaardig acht vanwege de mediaoptredens dan wel dat verweerder meent dat die mediaoptredens maken dat de bekering aan eiseres kan worden toegedicht. Het standpunt van verweerder dat de bekering van eiseres pas tijdens het gehoor van 29 maart 2022 geloofwaardig is geacht, wordt dan ook niet gevolgd. De rechtbank merkt ten overvloede op dat uit een telefoonnotitie van 16 maart 2022 volgt dat verweerder aan eiseres heeft gevraagd of zij zonder gehoord te worden akkoord is met inwilliging van haar asielaanvraag. Daaruit volgt al dat het gehoor geen invloed heeft gehad op de vergunningverlening.
8. Gelet hierop is de rechtbank van oordeel dat de bekering eerder geloofwaardig is geworden dan wel eerder aan eiseres kan worden toegedicht, dan de datum van ontvangst van de ingewilligde asielaanvraag en dat zij dus ook al eerder voldeed aan de voorwaarden voor vergunningverlening. Verweerder had dan ook moeten onderzoeken vanaf welk moment de bekering geloofwaardig is dan wel aan eiseres kan worden toegedicht vanwege haar mediaoptredens. Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het bestreden besluit onzorgvuldig voorbereid. Het beroep is dan ook gegrond.
9. Met het oog op finale geschillenbeslechting zal de rechtbank met toepassing van artikel 8:72, derde lid, aanhef en onder b, van de Awb zelf in de zaak voorzien. Eiseres heeft op zitting aangegeven dat zij graag erkenning wil van haar bekering. De rechtbank begrijpt dat dit belangrijk voor haar is. De rechtbank kan echter niet beoordelen vanaf welk moment eiseres is bekeerd. Wel kan de rechtbank aan de hand van de overgelegde stukken onderzoeken vanaf welk moment de bekering aan eiseres kan worden toegedicht. Eiseres heeft vanaf 23 april 2017 in het theaterstuk “ [theaterstuk] ” opgetreden. Dit stuk vertelt het verhaal van twee vrouwen, die in de Tweede Wereldoorlog 52 Joodse kinderen hebben gered door onder meer onderduikadressen te regelen. In de voorstelling was eiseres aanwezig om de vergelijking met het heden te maken voor vluchtelingen zoals zij. Over deze voorstelling is op 5 juni 2018 een publicatie in het Perzisch verschenen op de website van Radio Zamaneh. Dit is een Perzischtalige radiozender. In deze publicatie vertelt eiseres haar verhaal. De rechtbank acht het aannemelijk dat dit artikel Iraniërs in binnen- en buitenland heeft bereikt en dat de Iraanse autoriteiten ook van het stuk op de hoogte (kunnen) zijn. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de bekering in ieder geval vanaf deze publicatie op 5 juni 2018 aan eiseres kan worden toegedicht.
Conclusie
10. Gelet op het bovenstaande zal de rechtbank zelf in de zaak voorzien door het bestreden besluit te vernietigen voor zover daarin als ingangsdatum van de verblijfsvergunning 24 september 2020 is vermeld en verweerder op te dragen de asielaanvraag in te willigen per 5 juni 2018. Het staat verweerder uiteraard vrij om de ingangsdatum op een eerdere datum vast te stellen in het geval verweerder meent dat de bekering nog eerder geloofwaardig is dan wel aan haar kan worden toegedicht.
11. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder de proceskosten aan eiseres vergoeden. Deze vergoeding bedraagt op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting van 22 september 2022 en 0,5 punt voor het verschijnen op de zitting van 30 december 2022, met een waarde per punt van € 837,‑).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit voor zover daarin als ingangsdatum van de verblijfsvergunning 24 september 2020 is vermeld;
- bepaalt de ingangsdatum van de aan eiseres verleende verblijfsvergunning op 5 juni 2018 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats komt van het vernietigde gedeelte van het bestreden besluit; en,
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. Y. Moussaoui, rechter, in aanwezigheid van mr. R.C. Kroeze, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.AWB 12/19719.
2.AWB 13/8149.
3.AWB 14/7882 en AWB 14/7879.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 1 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:298.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 7 juli 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1432.
6.Verweerschrift van 21 september 2022, pagina 3.