ECLI:NL:RBDHA:2023:1484

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
10 februari 2023
Zaaknummer
NL22.11305
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om proceskostenvergoeding na intrekking voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak

In de zaak tussen een verzoeker en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan. De verzoeker had een voorlopige voorziening aangevraagd na de afwijzing van zijn aanvraag voor wijziging van de verblijfsvergunning. De staatssecretaris had op 12 november 2021 de aanvraag van de verzoeker afgewezen en dit besluit werd in een later stadium door de verzoeker bestreden. Tijdens de zitting op 25 januari 2023 heeft de verzoeker zijn verzoek om een voorlopige voorziening ingetrokken en verzocht om vergoeding van de proceskosten. De voorzieningenrechter heeft overwogen dat de verzoeker in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning, maar dat dit niet het gevolg was van de voorlopige voorziening. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen sprake was van een tegemoetkoming door de staatssecretaris, waardoor het verzoek om proceskostenvergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.11305

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E. Ebes),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal - de Groot).

Procesverloop

In het besluit van 12 november 2021 (primair besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor het wijzigen van het doel van de verblijfsvergunning in ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam 2] , afgewezen.
In het besluit van 9 juni 2022 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoeker tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij besluit van 9 november 2022 is verzoeker, naar aanleiding van een door hem op 23 augustus 2022 ingediende aanvraag, in het bezit gesteld van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam3] ’. Deze verblijfsvergunning is geldig van 23 augustus 2022 tot 23 augustus 2027.
Het onderzoek ter zitting heeft, gelijktijdig met de zaak NL22.11304, plaatsgevonden op 25 januari 2023. Verzoeker is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens was een tolk aanwezig. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Verzoeker heeft het verzoek om een voorlopige voorziening ter zitting ingetrokken met daarbij het verzoek verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten.

Verweerder heeft ter zitting op dit verzoek gereageerd.

Overwegingen

1. De veroordeling van een partij in de proceskosten is geregeld in de artikelen 8:75 en 8:75a van de Awb en nader uitgewerkt in het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb). Die wetsartikelen zijn op grond van artikel 8:84, vijfde lid, van de Awb ook van toepassing op de voorlopige-voorzieningenprocedure. Als een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingetrokken, omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het verzoekschrift is tegemoet gekomen, kan de voorzieningenrechter op verzoek van de indiener dat bestuursorgaan bij afzonderlijke uitspraak veroordelen in de proceskosten. Dit is geregeld in artikel 8:75a van de Awb.
2. In zijn reactie op het verzoek tot veroordeling tot vergoeding van de proceskosten heeft verweerder gesteld dat geen sprake is van herroeping van het bestreden besluit. Dat verzoeker alsnog in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning is het gevolg van een nieuwe door hem ingediende aanvraag. Volgens verweerder is er geen sprake van gedeeltelijke of gehele tegemoetkoming aan verzoeker. Daarom ziet verweerder geen aanleiding tot vergoeding van de proceskosten.
3. Naar het oordeel van de rechtbank is er geen sprake van een tegemoetkoming zoals bedoeld in artikel 8:75a van de Awb. Voor een veroordeling tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker op grond van art. 8:75a van de Awb is vereist dat verweerder aan verzoeker tegemoet is gekomen. Uit de reactie van verweerder op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker is af te leiden dat het verzoek om een voorlopige voorziening niet de aanleiding is geweest voor het besluit van 9 november 2022 waarbij verzoeker in het bezit is gesteld van een verblijfsvergunning onder de beperking ‘verblijf als familie- of gezinslid bij [naam3] ’. Deze verblijfsvergunning is verleend naar aanleiding van een door verzoeker ingediende aanvraag. Om die reden zal het verzoek om verweerder te veroordelen tot vergoeding van de proceskosten van verzoeker worden afgewezen.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om proceskostenvergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.A. Oudenaarden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.P. Kuiters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.