ECLI:NL:RBDHA:2023:14887

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
AWB 23/6924
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing visumaanvraag wegens onvoldoende sociale en economische binding met het land van herkomst

Op 4 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de visumzaak van een eiser uit de Dominicaanse Republiek. De rechtbank beoordeelde het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een kort verblijf visum voor familie- en vriendenbezoek. De Minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag op 13 oktober 2022 afgewezen, en dit besluit was in het bezwaar op 26 mei 2023 gehandhaafd. De rechtbank concludeerde dat de Minister terecht had geoordeeld dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiser om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum. De rechtbank stelde vast dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met de Dominicaanse Republiek had aangetoond. Eiser had weliswaar een dochter en een baan als kok, maar de Minister oordeelde dat de bewijsstukken niet voldoende waren om aan te tonen dat eiser daadwerkelijk economisch actief was en dat hij de zorg voor zijn dochter op zich nam. De rechtbank bevestigde dat de Minister een ruime beoordelingsmarge heeft bij het beoordelen van de relevante feiten en dat de weigeringsgronden van de Visumcode afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen recht had op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 23/6924

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 oktober 2023 in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: [gemachtigde] ),
en

De Minister van Buitenlandse Zaken, namens deze; Procesvertegenwoordiging IND

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag voor een visum voor kort verblijf voor familie/vriendenbezoek. In het primaire besluit van 13 oktober 2022 heeft de Minister deze aanvraag afgewezen. Met het bestreden besluit van 26 mei 2023 op het bezwaar van eiser is de Minister bij deze afwijzing gebleven.
1.1.
De Minister heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 19 september 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: referent, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de Minister.

Totstandkoming van het besluit

2. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten. Eiser, geboren op [datum] 1979 en afkomstig uit de Dominicaanse Republiek, heeft een visum aangevraagd voor de duur van 21 dagen. Op het visumformulier, gedateerd op 30 september 2021, heeft hij aangegeven dat het familie/vriendenbezoek betreft. Eiser was ten tijde van de aanvraag de verloofde van referent, [referent] , geboren op [datum] 1959. Op 3 november 2022 zijn zij in de Dominicaanse Republiek getrouwd.
3. De Minister heeft aan de afwijzing van de aanvraag ten grondslag gelegd dat er op grond van artikel 21, eerste lid, van de Visumcode een redelijke twijfel bestaat over het voornemen van eiser om het grondgebied van de lidstaten te verlaten vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het visum. Het doel en de omstandigheden van het voorgenomen verblijf is niet aangetoond. Hierbij is in aanmerking genomen dat de sociale en economische binding met de Dominicaanse Republiek onvoldoende is aangetoond dan wel zeer gering gebleken. Een tijdige terugkeer na afloop van het opgegeven voorgenomen verblijf is daarom onvoldoende gewaarborgd, aldus de Minister.
3.1.
De Minister heeft afgezien van houden van een hoorzitting in bezwaar.

Beoordeling door de rechtbank

Toetsingskader
4. De rechtbank stelt voorop dat de weigeringsgronden die zijn opgenomen in artikel 32, eerste lid, van de Visumcode ieder afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie beschikt de Minister over een ruime beoordelingsmarge bij de beoordeling van de relevante feiten om te bepalen of één van deze weigeringsgronden van toepassing is. De rechter kan het besluit van de Minister hierover daarom slechts terughoudend toetsen. [1]
4.1.
Bij de beoordeling of er redelijke twijfel bestaat over het voornemen van een vreemdeling om het grondgebied van de EU-lidstaten te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het gevraagde visum, mag de Minister zich laten leiden door de intensiteit van de sociale - en economische binding van een vreemdeling met zijn of haar land van herkomst. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat deze binding zodanig is, dat op grond daarvan kan worden aangenomen dat zijn tijdige terugkeer voldoende gewaarborgd is.
5. De rechtbank stelt vast dat de Minister in zijn verweerschrift heeft erkend dat eiser met de tijdens het beroep ingediende bewijsstukken heeft aangetoond dat hij inmiddels met de referent gehuwd is. De beroepsgronden die zien op het al dan niet aannemelijk maken van het doel van het de reis en de verblijfsomstandigheden behoeven daarom naar het oordeel van de rechtbank geen nadere bespreking meer.
Hierna zal de rechtbank de beroepsgronden bespreken die zijn gericht tegen de conclusie van de Minister dat eiser zijn binding met het land van herkomst onvoldoende heeft aangetoond.
Sociale binding
6. Eiser bestrijdt de conclusie van de Minister dat hij geen sterke binding met zijn land van herkomst zou hebben op grond waarvan hij gehouden is tijdig terug te keren. In de Dominicaanse Republiek heeft eiser een dochter, twee broers, tantes waarbij hij is opgegroeid, zijn vrienden, zijn woning en zijn baan als kok. Eiser betoogt dat hij is gebonden aan zijn familieleden die in de Dominicaanse Republiek wonen. De sociale band met zijn land van herkomst is daarom wel degelijk aanwezig. Ter onderbouwing van de band met zijn dochter heeft eiser een kopie van haar geboorteakte overgelegd.
6.1.
De Minister erkent dat eiser in het land van herkomst een dochter heeft. Echter handhaaft de Minister zijn standpunt dat eiser de gestelde sociale binding met het land van herkomst onvoldoende heeft aangetoond. Eiser heeft met het overleggen van de geboorteakte niet aannemelijk gemaakt dat hij het gezag heeft over zijn dochter, dan wel opvoedkundige taken verricht. Daarnaast heeft eiser het bestaan van zijn twee broers niet nader met bewijsstukken onderbouwd. Volgens de Minister is de sociale binding met het land van herkomst gering en is een vestigingsgevaar in Nederland nog altijd aanwezig.
6.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser onvoldoende kunnen aantonen dat er een sterke sociale binding met de Dominicaanse Republiek aanwezig is. Eiser heeft zijn stellingen over het bestaan van zijn twee broers, en de band die zij onderling met elkaar hebben, niet nader onderbouwd. Daarnaast heeft de Minister terecht overwogen dat met de overgelegde geboorteakte niet is aangetoond dat eiser het gezag heeft of zorgtaken voor zijn dochter verricht. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser erop gewezen dat het in de Dominicaanse cultuur gebruikelijk is dat ouders onderling afspraken maken en dat zij financiële ondersteuning bieden door middel van contant geld en niet met bankafschrijvingen, waardoor het lastig is aan te tonen dat er zorgtaken worden verricht. Dit maakt echter naar het oordeel van de rechtbank niet dat eiser hierdoor niet in staat zou zijn om met bewijsstukken aan te tonen dat hij daadwerkelijk zorg draagt voor zijn dochter. Deze beroepsgrond slaagt niet.
Economische binding
7. Eiser betoogt dat hij in de Dominicaanse Republiek een (goedbetaalde) baan als kok heeft. Om zijn economische binding met het land van herkomst aan te tonen heeft hij een aantal bankafschriften overgelegd. Er hoeft volgens eiser niet voor vestigingsgevaar te worden gevreesd, omdat hij voor het verstrijken van zijn visum weer terug zal keren naar zijn land van herkomst zodat hij zijn kans om in de toekomst vaker naar Nederland af te reizen niet op het spel zal zetten.
7.1.
De Minister stelt dat niet eiser niet heeft aangetoond dat hij daadwerkelijk economisch actief is in de Dominicaanse Republiek. Volgens de Minister heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij het gestelde maandsalaris heeft ontvangen. Daarbij is overwogen dat het gestelde salaris laag is voor Dominicaanse begrippen. Eiser heeft bankafschriften overgelegd, maar die stortingen zijn volgens de Minister niet te herleiden tot inkomen uit het gestelde werk.
7.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de Minister terecht geconcludeerd dat eiser zijn economische binding met de Dominicaanse Republiek onvoldoende heeft aangetoond. Daarbij heeft de Minister mogen betrekken dat eiser onvoldoende objectief verifieerbare stukken heeft overgelegd om zijn gestelde werkzaamheden als kok aan te tonen.
Ter zitting is gesproken over de door eiser overgelegde bankafschriften. De Minister heeft ter zitting erkend dat er in totaal vijftien stortingen van bedragen zichtbaar zijn op de overgelegde bankafschriften van de periode 1 december 2022 – 19 juni 2023. Met de Minister is de rechtbank van oordeel dat, hoewel hieruit volgt dat er inkomsten naar de rekening van eiser worden overgemaakt, niet herleid kan worden uit welke bron dit geld afkomstig is. Het ter zitting door de gemachtigde van eiser gevoerde betoog dat de gebruikte term op de bankafschriften
‘credito nomina empresarial’staat voor een zakelijk krediet, welke zou zijn terug te voeren op eisers werkgever, is onvoldoende om vast te stellen dat deze betalingen het salaris van eiser inhouden. Deze grond slaagt niet.
8. Gelet op het voorgaande heeft de Minister de visumaanvraag van eiser af kunnen wijzen omdat er, vanwege de geringe sociale en economische binding van eiser met de Dominicaanse Republiek, redelijke twijfel bestaat over zijn voornemen om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum. De Minister heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat er vestigingsgevaar in Nederland aanwezig is. De overgelegde stukken vormen onvoldoende aanleiding voor een andersluidende conclusie.
8.1.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de Minister heeft kunnen besluiten dat het bezwaar kennelijk ongegrond is. De Minister heeft in dit geval mogen afzien van het horen in bezwaar.
8.2.
De rechtbank merkt afsluitend op dat het indienen van een nieuwe visumaanvraag voor eiser te overwegen ware. Met betrekking tot zijn binding met het land van herkomst kan gedacht worden aan het toevoegen van verklaringen van (bijvoorbeeld) de moeder van eisers dochter, de broers van eiser en de werkgever van eiser.

Conclusie en gevolgen

9. De visumaanvraag is terecht afgewezen. Het beroep van eiser is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. R.E.J. Jansen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 4 oktober 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie het arrest Koushkaki van het Hof van Justitie EU van 19 december 2013, ECLI:EU:C:2013:862.