Op 4 oktober 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de visumzaak van een eiser uit de Dominicaanse Republiek. De rechtbank beoordeelde het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een kort verblijf visum voor familie- en vriendenbezoek. De Minister van Buitenlandse Zaken had de aanvraag op 13 oktober 2022 afgewezen, en dit besluit was in het bezwaar op 26 mei 2023 gehandhaafd. De rechtbank concludeerde dat de Minister terecht had geoordeeld dat er redelijke twijfel bestond over het voornemen van eiser om het grondgebied van de Europese Unie te verlaten voor het verstrijken van de geldigheidsduur van het aangevraagde visum. De rechtbank stelde vast dat eiser onvoldoende sociale en economische binding met de Dominicaanse Republiek had aangetoond. Eiser had weliswaar een dochter en een baan als kok, maar de Minister oordeelde dat de bewijsstukken niet voldoende waren om aan te tonen dat eiser daadwerkelijk economisch actief was en dat hij de zorg voor zijn dochter op zich nam. De rechtbank bevestigde dat de Minister een ruime beoordelingsmarge heeft bij het beoordelen van de relevante feiten en dat de weigeringsgronden van de Visumcode afzonderlijk voldoende zijn om een visum te weigeren. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en oordeelde dat eiser geen recht had op vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar uitgesproken en er staat geen hoger beroep open.