ECLI:NL:RBDHA:2023:14892

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
4 oktober 2023
Zaaknummer
C-09-651180-KG ZA 23-632
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over erfpachtuitgifte aan studentenroeivereniging en toepassing Didam-arrest

In deze zaak, die op 3 oktober 2023 door de Rechtbank Den Haag is behandeld, hebben eisers, bestaande uit een studentenrugbyvereniging en een onderneming, een kort geding aangespannen tegen de Gemeente Delft. De Gemeente was voornemens om percelen grond in erfpacht uit te geven aan een studentenroeivereniging, [de Stichting]. Eisers betoogden dat de Gemeente een openbare selectieprocedure had moeten doorlopen, zoals vereist door het Didam-arrest, omdat zij ook serieuze gegadigden waren voor de erfpachtlocatie. De voorzieningenrechter oordeelde echter dat eisers niet als serieuze gegadigden konden worden aangemerkt. De Gemeente hoefde geen mededinging te organiseren, omdat er geen andere potentiële gegadigden waren. De vordering van eisers om de Gemeente te veroordelen tot het doorlopen van een openbare selectieprocedure werd afgewezen. De voorzieningenrechter concludeerde dat de Gemeente op basis van objectieve, toetsbare en redelijke criteria had vastgesteld dat [de Stichting] de enige serieuze gegadigde was voor de erfpachtlocatie. De vorderingen van eisers werden afgewezen, en zij werden hoofdelijk veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

Rechtbank den haag

Team Handel - voorzieningenrechter
zaak- / rolnummer: C/09/651180 / KG ZA 23-632
Vonnis in kort geding van 3 oktober 2023
in de zaak van

1.[eisende partij sub 1] , te [plaats] ,

2.
[eisende partij sub 2]te [plaats]
eiseressen,
advocaat mr. E.C.G. van Loon te Etten-Leur,
tegen:
Gemeente Delftte Delft,
gedaagde,
advocaat mr. E. Lohr-Henket te Delft,
waarin is tussengekomen:
[de Stichting] ,
te [plaats] ,
advocaat mr. W.M. Ritsema van Eck te Rotterdam.
Eisers worden hierna gezamenlijk aangeduid als ‘ [eisende partij sub 1 c.s.] .’ en ieder afzonderlijk respectievelijk als ‘ [eisende partij sub 1] ’ en ‘ [eisende partij sub 2] ’. Gedaagde wordt aangeduid als ‘de Gemeente’ en de tussenkomer als ‘ [de Stichting] ’.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding met daarbij en daarna overgelegde producties 1 tot en met 22;
- de door de Gemeente overgelegde conclusie van antwoord met producties 1 tot en met 5;
- de incidentele conclusie tot tussenkomst subsidiair voeging.
1.2.
Op 19 september 2023 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door alle partijen pleitnotities overgelegd. Tijdens de zitting is vonnis bepaald op vandaag.

2.Het incident tot tussenkomst subsidiair voeging

2.1.
[de Stichting] heeft gevorderd te mogen tussenkomen in de procedure tussen [eisende partij sub 1 c.s.] . en de Gemeente dan wel zich te mogen voegen aan de zijde van de Gemeente. Ter zitting hebben [eisende partij sub 1 c.s.] . en de Gemeente verklaard geen bezwaar te hebben tegen de tussenkomst. [de Stichting] is vervolgens toegelaten als tussenkomende partij, aangezien zij aannemelijk heeft gemaakt dat zij daarbij voldoende belang heeft. Voorts is niet gebleken dat de tussenkomst aan een voortvarende afdoening van dit kort geding in de weg staat. Hierdoor ontstaat er ook geen strijd met de goede procesorde in het algemeen.
2.2.
In de incidentele conclusie tot tussenkomst heeft [de Stichting] een eigen vordering gericht tegen de Gemeente geformuleerd. Deze vordering heeft zij ter zitting weer ingetrokken, zodat die vordering verder onbesproken kan blijven.

3.De feiten

Op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting wordt in dit geding van het volgende uitgegaan.
3.1.
[eisende partij sub 1] is een rugbyvereniging voor studenten. De sportactiviteiten van [eisende partij sub 1] vinden plaats op de sportvelden van de Technische Universiteit Delft (hierna: de TU). Voor haar overige (verenigings)activiteiten (
‘ [… 1] ’en
‘ [… 2] ’)gebruikt [eisende partij sub 1] een boot. Deze boot is gelegen aan [adres 1] . Op grond van de bepalingen in de Verordening openbaar gemeentewater Delft 1996 (VOGD) is aan [eisende partij sub 1] telkens een ontheffing verleend voor het afmeren van de boot in de [locatie] . Deze ontheffing is laatstelijk verleend op 5 januari 2023 voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2023.
3.2.
[eisende partij sub 2] is een onderneming die zich richt op de vervaardiging van verpakkingsmiddelen van kunststof en is gevestigd aan de [adres 2] .
3.3.
[de Stichting] is een roeivereniging voor studenten. Zij is sinds 1926 gevestigd aan [adres 3] en zij heeft daar een eigen gebouw. [de Stichting] is eigenaar van deze locatie. De locatie is gevestigd aan de [Vaarweg] .
3.4.
In het Gemeenteblad van 6 juli 2023 heeft de Gemeente bekend gemaakt dat zij voornemens is percelen grond in erfpacht uit te geven aan [de Stichting] (hierna ook ‘de Bekendmaking’). In de Bekendmaking staat, voor zover nu relevant, het volgende:
Voorgenomen uitgifte in erfpacht [adres 1] ”
De gemeente Delft heeft het voornemen om de in eigendom van de gemeente Delft zijnde percelen gelegen nabij [adres 1] , kadastraal bekend gemeente Delft, [sectieletter] , nummers [nummer 1] tot en met [nummer 2] , [nummer 3] (gedeeltelijk)en [nummer 4] (gedeeltelijk), ter grootte van in totaal ca. [aantal] m2, in erfpacht uit te geven aan de [de Stichting] , per 1 juli 2023 genaamd [de Stichting A] (hierna: " [de Stichting] ").
[de Stichting] is de enige serieuze gegadigde voor de erfpacht van genoemde percelen. [de Stichting] is sinds 1926 met haar Delftse studentenroeivereniging gevestigd aan de [adres 3] , waarvan [de Stichting] eigenaar is. Waar die locatie destijds niet risicovol of gevaarlijk was – de binnenvaart bestond aanvankelijk hoofdzakelijk uit zeilschepen die bij weinig wind of tegenwind als trekschuit werden ingezet en de vaarintensiteit en vaarsnelheid waren lager – is dat thans anders. Thans is de binnenvaart gemotoriseerd en door schaalvergroting zijn de schepen sneller en groter. Ook het gebruik van de vaarweg is geïntensiveerd. De overheid heeft eisen gesteld aan scheepsafmetingen, vaarsnelheden, ligplaatslocaties, veiligheidszones bij locaties met een relatief hoog risico op ongevallen (zoals bij bruggen of in bochten), e.d. De locatie aan de [adres 3] ligt in een scherpe binnenbocht aan de [Vaarweg] , nabij de [Brug 1] . Vaarverkeer dat vanaf de [Brug 2] richting de [Brug 1] vaart heeft in de binnenbocht geen zicht op de huidige locatie van [de Stichting] , waar met hoge frequentie i) roeiboten in het water worden gebracht en uit het water worden gehaald, ii) roeiboten aanmeren en afvaren en iii) veel beginnende roeiers zich de kunst van het roeien eigen proberen te maken. Daarbij ligt de roeivereniging in een veiligheidszone. Het gebruik van de locatie aan de [adres 3] als roeivereniging past niet in de huidige regelgeving voor een veilige vaarweg en vindt thans plaats op basis van overgangsrecht. In verband met bovenvermelde omstandigheden is het noodzakelijk dat [de Stichting] haar activiteiten verplaatst naar een andere locatie. Dat wordt nog versterkt door het feit dat [de Stichting] sinds haar oprichting is gegroeid en behoefte heeft aan grotere accommodatie op het land, als gevolg waarvan het zicht nog verder zou verslechteren en de frequentie van roeiactiviteiten op de [Vaarweg] nog verder toeneemt.
De provincie Zuid-Holland (verantwoordelijk voor de veiligheid van de vaarweg en eigenaar van [Kanaal] ), de gemeente Delft en [de Stichting] zijn in overleg getreden over mogelijkheden van verplaatsing van de roeiactiviteiten. Aangezien het gaat om een Delftse studentenroeivereniging, waarvan de leden voornamelijk studenten zijn in Delft, hebben partijen gezocht naar een andere locatie in Delft. Partijen hebben eind 2017/begin 2018 gezamenlijk een locatiestudie uitgevoerd naar andere locaties voor de roeivereniging op basis van de landelijke criteria van de Koninklijke Nederlandse Roeibond. Daaruit is de locatie aan de [adres 1] als veruit de meest geschikte locatie naar voren gekomen.
De locatie aan de [adres 1] is 1-op-1 verbonden aan het water van de [locatie] . Watergebonden locaties met (veilig te gebruiken) ruimte op land en aangrenzend water zijn in Delft uitermate schaars.
Met het oog op de omstandigheden dat a) roeivereniging [de Stichting] haar activiteiten op de huidige locatie niet meer veilig kan uitoefenen, zodat zij genoodzaakt is een andere locatie te zoeken, b) [de Stichting] een Delftse studentenvereniging is, zodat een andere locatie in Delft nodig is, c) er maar heel weinig plekken in Delft zijn waar watergebonden activiteiten als die van [de Stichting] , dat wil zeggen activiteiten waarvoor water en aangrenzend land nodig zijn, kunnen plaatsvinden en d) de locatie aan de [locatie] veruit de meest geschikte locatie is voor vestiging van [de Stichting] , is [de Stichting] de enige gegadigde voor deze plek. Er zijn geen andere gegadigden waar het algemene belang van de veiligheid van de vaarweg in combinatie met de schaarsheid van een geschikte locatie met ruimte op water en land zich voordoen.
Partijen zijn vanwege alle bovengenoemde omstandigheden in overleg getreden en tot overeenstemming gekomen over uitgifte in erfpacht van genoemde percelen aan [de Stichting] .
De gemeente Delft zal na het verstrijken van drie weken na de datum van deze publicatie overgaan tot het aangaan van de erfpachtovereenkomst, tenzij een belanghebbende voordien een kort geding tegen dit voornemen aanhangig heeft gemaakt bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Den Haag.
(…)”
3.5.
[eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] zijn gevestigd in de directe omgeving van de percelen die de Gemeente in erfpacht aan [de Stichting] wil uitgeven (hierna ook: ‘de Erfpachtlocatie’). De opgang naar de boot van [eisende partij sub 1] en de water-, elektriciteits- en rioolaansluitingen zijn gelegen op één van de percelen die onderdeel zijn van de Erfpachtlocatie.
3.6.
Conform het voor de Erfpachtlocatie geldende bestemmingsplan is de Erfpachtlocatie alleen bestemd voor een studentensportvereniging met bijbehorende voorzieningen. Dit bestemmingsplan is vastgesteld in oktober 2022. Tegen de vaststelling van het bestemmingsplan is door onder andere [eisende partij sub 1 c.s.] . beroep ingesteld. Deze beroepsprocedure is nog niet afgerond.

4.Het geschil

4.1.
[eisende partij sub 1 c.s.] . vorderen – zakelijk weergegeven:
primair:
De Gemeente te verbieden om de Erfpachtlocatie in erfpacht uit te geven zonder het doorlopen van een openbare selectieprocedure aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria waaruit een erfpachter kan worden geselecteerd;
Voor het geval toch met [de Stichting] een erfpachtovereenkomst voor de Erfpachtlocatie zou worden gesloten, de Gemeente te verbieden daaraan uitvoering te geven dan wel haar te gebieden daaraan geen uitvoering te geven totdat alsnog een openbare selectieprocedure is doorlopen en [eisende partij sub 1 c.s.] . in het kader van die openbare selectieprocedure als erfpachter kunnen worden geselecteerd;
subsidiair:
een zodanige voorziening te treffen dat ten behoeve van de gerechtvaardigde belangen van [eisende partij sub 1 c.s.] . als mogelijke gegadigden van de Erfpachtlocatie wordt verzekerd dat de Gemeente alsnog zal voldoen aan de eisen ten aanzien van het bieden van mededingingsruimte in een procedure waarin een passende mate van openbaarheid wordt betracht zoals deze voortvloeit uit het gelijkheidsbeginsel zoals dat in het Didam-arrest (HR 26 november 2021, ECLI:NL:HR:2021:1778) voorop wordt gesteld;
alles op straffe van een dwangsom en met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
4.2.
Daartoe voeren [eisende partij sub 1 c.s.] . – samengevat – het volgende aan. Op grond van het Didam-arrest en latere jurisprudentie moet de Gemeente bij de transactie met betrekking tot de erfpachtlocatie aan (potentiële) gegadigden de mogelijkheid bieden om mee te dingen, wanneer er meerdere gegadigden zijn of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zijn. Er is hier geen sprake van een uitzonderingssituatie en door het ontbreken van duidelijke, objectieve, toetsbare en redelijke criteria kan niet bij voorbaat worden uitgesloten dat [eisende partij sub 1] en/of [eisende partij sub 2] serieuze gegadigden zijn voor de in erfpacht te geven percelen. Bovendien was de belangstelling van [eisende partij sub 1] bij de Gemeente bekend en was – toen de Erfpachtpercelen nog geen eigendom waren van de Gemeente – [eisende partij sub 2] samen met de Gemeente in de race om de eigendom van die percelen te verkrijgen. De Gemeente neemt ten onrechte het standpunt in dat [de Stichting] de enige serieuze gegadigde is en miskent dat zij in de Bekendmaking geen objectieve, toetsbare en redelijke criteria heeft geformuleerd om tot een eventuele uitzondering te komen. Bovendien blijkt in de Bekendmaking van een doelredenering om te komen tot het oordeel dat [de Stichting] de enige serieuze gegadigde is. [eisende partij sub 1] heeft belang bij het verkrijgen van de Erfpachtlocatie omdat haar boot toegankelijk is via de Erfpachtlocatie en omdat haar water-, elektriciteits- en rioolaansluitingen zich daar bevinden. Bovendien wil [eisende partij sub 1] haar clubhuis graag verhuizen naar een clubhuis op het land. Dit te meer, omdat door de komst van woningbouw aan de linkerzijde van de boot sneller sprake zal zijn van geluidshinder bij eventuele nieuwe buurtbewoners. Verschillende geluidsexperts hebben al kenbaar gemaakt dat het onhaalbaar is de huidige boot op zo’n wijze te isoleren dat daarvan niet snel sprake zal zijn. Bij de bouw van een clubhuis op het land is dat wel mogelijk. [eisende partij sub 2] wilde in het verleden de Erfpachtlocatie in eigendom krijgen omdat zij behoefte heeft aan extra parkeerruimte. [eisende partij sub 2] heeft ook belang bij onbelemmerde voortzetting van haar activiteiten, vooral gezien de beperkte vrije ruimte rond haar perceel. De Gemeente heeft met de belangen van [eisende partij sub 1] en [eisende partij sub 2] onvoldoende rekening gehouden.
4.3.
De Gemeente en [de Stichting] voeren verweer, dat hierna, voor zover nodig, zal worden besproken.

5.De beoordeling van het geschil

Vooraf
5.1.
In de Bekendmaking heeft de Gemeente de – zoals [de Stichting] stelt – nieuwe naam gebruikt: [de Stichting A] . [de Stichting] heeft onweersproken gesteld dat er geen verwarring mogelijk is en dat het gaat om de stichting die de roeifaciliteiten van de Delftse studentenroeivereniging [de Stichting] in eigendom heeft c.q. in erfpacht krijgt. De voorzieningenrechter gaat daar dan ook vanuit.
5.2.
Uit het Didam-arrest volgt dat wanneer een overheidslichaam van plan is een onroerende zaak te verkopen, voldaan moet worden aan bepaalde voorwaarden. Uit latere jurisprudentie volgt dat ook bij het uitgeven van grond in erfpacht de in het Didam-arrest geformuleerde voorwaarden gelden. De vraag die in dit kort geding beantwoord moet worden is – kort gezegd – of de Gemeente met haar voornemen om de Erfpachtlocatie in erfpacht uit te geven aan [de Stichting] heeft voldaan aan de in het Didam-arrest gestelde voorwaarden.
De door de Hoge Raad in het Didam-arrest geformuleerde criteria
5.3.
Ingevolge het Didam-arrest moet een overheidslichaam bij het aangaan en uitvoeren van privaatrechtelijke overeenkomsten de algemene beginselen van behoorlijk bestuur en daarmee het gelijkheidsbeginsel in acht nemen. Dit geldt ook voor de beslissing met wie en onder welke voorwaarden een overheidslichaam een erfpachtovereenkomst betreffende een aan hem toebehorende locatie sluit. Uit het gelijkheidsbeginsel vloeit voort, dat een overheidslichaam in zo’n geval ruimte moet bieden aan (potentiële) gegadigden om mee te dingen, indien er meerdere gegadigden zijn die in aanmerking willen komen voor de erfpachtovereenkomst of redelijkerwijs te verwachten is dat er meerdere gegadigden zullen zijn. In dat geval zal het overheidslichaam met inachtneming van de hem toekomende beleidsruimte criteria moeten opstellen aan de hand waarvan de gegadigde wordt geselecteerd en die criteria moeten objectief, toetsbaar en redelijk zijn. Het gelijkheidsbeginsel brengt volgens de Hoge Raad ook mee dat het overheidslichaam, om gelijke kansen te realiseren, een passende mate van openbaarheid moet verzekeren met betrekking tot de beschikbaarheid van de in erfpacht uit te geven locatie, de selectieprocedure, het tijdschema en de toe te passen selectiecriteria. Het overheidslichaam moet hierover tijdig voorafgaand aan de selectieprocedure duidelijkheid scheppen door informatie over deze aspecten bekend te maken op zodanige wijze dat (potentiële) gegadigden daarvan kennis kunnen nemen, aldus de Hoge Raad.
5.4.
De hiervoor bedoelde mededingingsruimte hoeft echter niet te worden geboden als bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen, dat op grond van objectieve, toetsbare en redelijke criteria slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt voor de – in dit geval – erfpachtovereenkomst. In dat geval moet het overheidslichaam zijn voornemen tot (in dit geval) uitgifte in erfpacht tijdig voorafgaand aan die uitgifte op zodanige wijze bekend maken dat een ieder daarvan kennis kan nemen, waarbij het dient te motiveren waarom naar zijn oordeel op grond van de hiervoor bedoelde criteria bij voorbaat vaststaat of redelijkerwijs mag worden aangenomen dat er slechts één serieuze gegadigde in aanmerking komt.
5.5.
De Gemeente heeft zich op de hiervoor bedoelde uitzondering beroepen. Volgens haar heeft zij aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria kunnen vaststellen dat [de Stichting] de enige serieuze gegadigde is voor de Erfpachtlocatie en staat het haar daarom vrij om zonder het doorlopen van een openbare selectieprocedure een erfpachtovereenkomst met [de Stichting] te sluiten. De Gemeente heeft daarbij verwezen naar het bestemmingsplan, de omstandigheid dat [de Stichting] uit veiligheidsoverwegingen haar activiteiten niet op haar huidige locatie kan uitvoeren, dat [de Stichting] – als Delftse studentenvereniging – een andere locatie in Delft nodig heeft, dat er maar heel weinig locaties in Delft zijn waar activiteiten waarvoor land en aangrenzend water nodig zijn (‘watergebonden activiteiten’) kunnen plaatsvinden, dat uit een locatiestudie blijkt dat de Erfpachtlocatie de meest geschikte locatie is voor [de Stichting] en dat er geen andere gegadigden (zoals bijvoorbeeld een zeilvereniging) zijn waar het algemene belang van de veiligheid van de vaarweg in combinatie met de schaarsheid van een geschikte locatie met ruimte op land en water zich voordoen.
Is [eisende partij sub 2] een serieuze gegadigde voor de erfpachtlocatie?
5.6.
[eisende partij sub 2] heeft daartegenover gesteld dat ook zij een serieuze gegadigde is. Zij stelt belang te hebben bij de erfpachtlocatie omdat zij behoefte heeft aan ‘leef- en bewegingsruimte’, onder meer vanwege de voorgenomen toekomstige ontwikkelingen in de nabije omgeving. In dit verband heeft zij ook gewezen op de omstandigheid dat er rond haar bedrijf sprake kan zijn van – onschadelijke – geurhinder. Door de windrichting is de geur ter hoogte van de locatie waar de ontwikkeling van huizen gepland staat momenteel niet waarneembaar. Dit wordt anders als het clubhuis van [de Stichting] op de voorgenomen plek wordt gerealiseerd, omdat de geur dan blijft hangen. Als gevolg hiervan kan dan hinder ontstaan, met bijbehorende klachten van bewoners tot gevolg, aldus [eisende partij sub 2] .
5.7.
De stellingen van [eisende partij sub 2] kunnen haar niet baten. Het staat vast dat de bestemming van de erfpachtlocatie is: ‘Maatschappelijk, uitsluitend voor een studentensportvereniging met bijbehorende voorzieningen’. Deze bestemming komt niet overeen met het doel (‘leef- en bewegingsruimte’ / parkeren) waarvoor [eisende partij sub 2] de Erfpachtlocatie wil gebruiken. [eisende partij sub 2] kan – vanwege de aard van haar onderneming – nooit aan de vastgestelde bestemming van de Erfpachtlocatie voldoen. Het bestemmingsplan is vastgesteld en in werking getreden. Daarmee is deze publiekrechtelijke bestemming van de Erfpachtlocatie binnen het bestek van dit kort geding een gegeven. Dat wordt niet anders door de omstandigheid dat er tegen het bestemmingsplan bezwaar is ingediend. Zoals [de Stichting] terecht stelt is dit kort geding immers geen verkapt rechtsmiddel tegen het bestemmingsplan. Het is aan de bestuursrechter om over het beroep tegen het bestemmingsplan te oordelen.
5.8.
De stellingen van [eisende partij sub 2] die inhouden dat zij vreest voor klachten uit de omgeving als [de Stichting] op de Erfpachtlocatie komt, baten haar in dit kort geding evenmin. Die stellingen zijn immers niet relevant bij de beoordeling van de vraag of [eisende partij sub 2] een serieuze gegadigde is voor de Erfpachtlocatie, maar horen thuis in de beroepsprocedure tegen het bestemmingsplan of eventueel in een procedure naar aanleiding van de aan de uiteindelijke Erfpachter te verlenen vergunningen.
5.9.
Gelet op het vorenstaande heeft de Gemeente [eisende partij sub 2] terecht niet als serieuze gegadigde voor de erfpachtlocatie aangemerkt.
Is [eisende partij sub 1] een serieuze gegadigde voor de erfpachtlocatie?
5.10.
Voorop staat dat [eisende partij sub 1] , anders dan [eisende partij sub 2] , wel kan voldoen aan de bestemming van de erfpachtlocatie. Zij is immers een studentensportvereniging. Dit is echter onvoldoende om haar in dit geval als serieuze gegadigde aan te merken.
5.11.
Allereerst heeft [eisende partij sub 1] tijdens de zitting erkend dat de Gemeente er terecht van is uitgegaan dat zij niet de financiële middelen heeft om de volledige Erfpachtlocatie in erfpacht te krijgen. Zij heeft ter zitting te kennen gegeven dat zij dat ook niet wil, maar dat zij slechts een (klein) deel van de Erfpachtlocatie in erfpacht wil krijgen. Overigens heeft zij ook niet aannemelijk gemaakt dat zij de financiële middelen heeft om een klein(er) deel van de Erfpachtlocatie in erfpacht te krijgen. In dat kader is relevant dat [eisende partij sub 1] al geruime tijd doende is elders, aan de wal, een clubhuis te vinden. Die pogingen stuiten echter telkens af op een gebrek aan financiële middelen, waarmee de Gemeente genoegzaam bekend is.
5.12.
Het valt binnen de beleidsvrijheid van de Gemeente om de keuze te maken om de Erfpachtlocatie
in zijn geheelaan één partij in erfpacht te geven. Nu de Gemeente ervan uit mag gaan dat [eisende partij sub 1] , anders dan [de Stichting] , niet de financiële middelen heeft om erfpachter van de gehele locatie te worden, staat daarmee vast dat [eisende partij sub 1] niet kan worden aangemerkt als serieuze gegadigde. Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter op dat dit niet anders zou zijn als de Gemeente wel bereid zou zijn de Erfpachtlocatie op te splitsen en deze aan verschillende partijen in erfpacht uit te geven, nu ook niet aannemelijk is geworden dat [eisende partij sub 1] daarvoor wél voldoende financiële middelen heeft.
5.13.
De conclusie is dat de Gemeente onder de gegeven omstandigheden heeft mogen handelen zoals zij heeft gedaan. Op haar rustte alleen de verplichting mededinging te organiseren als zij ervan moest uitgaan dat er daadwerkelijk andere potentiële gegadigden zouden zijn. Dat er naast [eisende partij sub 1 c.s.] . andere geïnteresseerden zijn in de Erfpachtlocatie is echter niet gebleken. Er zijn immers verder geen partijen die op zijn gekomen tegen het voornemen in de Bekendmaking. Uit het vorenstaande volgt al dat [eisende partij sub 1 c.s.] . geen potentiële gegadigden zijn: [eisende partij sub 2] voldoet simpelweg niet aan de bestemming en [eisende partij sub 1] beschikt niet over de vereiste financiële middelen. Van dit laatste mocht de Gemeente ook voorafgaand aan de Bekendmaking uitgaan. Daarbij wordt nog aangetekend dat ook met [eisende partij sub 1] (naast [de Stichting] ) door de Gemeente diverse gesprekken zijn gevoerd over de ontwikkelingen rond de [locatie] en [eisende partij sub 1] er op geen enkel moment blijk van heeft gegeven dat het voor haar mogelijk was om de Erfpachtlocatie in erfpacht te krijgen. Zij heeft noch voorafgaand aan de Bekendmaking noch in het kader van deze procedure een deugdelijk plan daarvoor gepresenteerd. Integendeel, zij heeft steeds ingezet op verplaatsing van haar clubhuis naar de wal en gezocht naar een plek dichter bij haar trainingslocatie. Het enkele feit dat de gunning van het erfpachtcontract aan [de Stichting] met zich brengt dat de boot van [eisende partij sub 1] zal moeten verplaatsen maakt het oordeel niet anders. Daargelaten dat [eisende partij sub 1] van de Gemeente een tijdelijke ligplaats elders heeft aangeboden gekregen, moet het belang van [eisende partij sub 1] om haar ligplaats te behouden in dit geval wijken voor het belang van de Gemeente om de grond in erfpacht te kunnen uitgeven, en zo voort te gaan met de herinrichting van het gebied [locatie] .
5.14.
Volledigheidshalve merkt de voorzieningenrechter nog op dat – binnen de gegeven feiten en omstandigheden – ook voldoende gebleken is dat de Gemeente heeft getoetst aan de hand van objectieve, toetsbare en redelijke criteria. Zij heeft kort gezegd in aanmerking genomen dat er geen andere serieuze gegadigden zijn voor deze locatie. Daarbij heeft de Gemeente mee gewogen dat er maar heel weinig plekken in Delft zijn waar watergebonden activiteiten als die van [de Stichting] kunnen plaatsvinden. Daarbij heeft de Gemeente begrijpelijkerwijs geoordeeld dat er geen andere gegadigden zijn waar het algemene belang van veiligheid van de vaarweg in combinatie met de schaarsheid van een geschikte locatie met ruimte op land en water zich voordoen. In de gegeven omstandigheden heeft de Gemeente dat op die wijze mogen doen. Dit past ook binnen de beleidsruimte die de Gemeente heeft.
5.15.
De vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] . zullen worden afgewezen.
Proceskosten
5.16.
[eisende partij sub 1 c.s.] . zullen, als de in het ongelijk gestelde partij, hoofdelijk worden veroordeeld in de kosten van dit geding, waaronder begrepen die van de tussenkomende partij [de Stichting] . Onder de proceskosten vallen ook de nakosten die in dit geval afzonderlijk zijn gevorderd. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173,--). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90,--) en de explootkosten van betekening toegekend.
De proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden betaald binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling zijn [eisende partij sub 1 c.s.] . de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd.

6.De beslissing

De voorzieningenrechter:
6.1.
wijst de vorderingen van [eisende partij sub 1 c.s.] . af;
6.2.
veroordeelt [eisende partij sub 1 c.s.] . hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot dusverre aan de zijde van de Gemeente en [de Stichting] telkens begroot op € 1.755,--, waarvan € 1.079,-- aan salaris advocaat en € 676,-- aan griffierecht te vermeerderen met nakosten zoals vermeld in 5.16;
6.3.
bepaalt dat de verschuldigde proceskosten en de nakosten die zijn begroot op € 173,-- dienen te worden voldaan binnen veertien dagen nadat dit vonnis is uitgesproken. De nakosten die zijn begroot op € 90,-- en de explootkosten dienen te worden betaald binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis. Bij gebreke van tijdige betaling zijn [eisende partij sub 1 c.s.] . de wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten verschuldigd;
6.4.
verklaart dit vonnis voor wat de proceskostenveroordelingen betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. S.J Hoekstra-van Vliet en in het openbaar uitgesproken op 3 oktober 2023.
idt