ECLI:NL:RBDHA:2023:14921

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 augustus 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.22576
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en inspanningsverplichting in vreemdelingenrechtelijke context

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 augustus 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de maatregel van bewaring van een eiser met de Georgische nationaliteit. De eiser was in bewaring gesteld op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De rechtbank oordeelde dat de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid zijn inspanningsverplichting heeft geschonden, maar dat dit niet automatisch leidde tot onrechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel van bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank heeft ook overwogen dat er zicht op uitzetting naar Marokko was en dat de verweerder voldoende voortvarend handelde. De rechtbank heeft de proceskosten van de eiser toegewezen aan de verweerder, vastgesteld op € 1.674,00, omdat de eiser een toevoeging had gekregen. De uitspraak is openbaar gemaakt en kan binnen een week na bekendmaking worden aangevochten bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.22576
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V nummer]

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M. Janssen).

Procesverloop

Bij besluit van 7 augustus 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 14 augustus 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen Z. Jgamadze. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser heeft de Georgische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1992.
De inspanningsverplichting
2. Eiser heeft een periode direct voorafgaande aan zijn inbewaringstelling in strafrechtelijke detentie doorgebracht. Eiser voert aan dat verweerder in die periode onvoldoende voortvarend heeft gewerkt aan zijn uitzetting. Daarbij is relevant dat uit het proces-verbaal van ophouding blijkt dat verweerder al sinds 4 juni 2023 met eisers zaak bezig is en de identiteit van eiser bekend was.
3. De rechtbank oordeelt over de vraag of verweerder zich heeft gehouden aan zijn inspanningsverplichting1 die geldt tijdens de strafrechtelijke detentie van eiser in de periode van 4 juni 2023 tot 7 augustus 2023. Deze periode ging direct vooraf aan de maatregel van
1. Zie paragraaf A5/6.12 van de Vreemdelingencirculaire 2000.
bewaring. Van belang daarbij is dat verweerder steeds bekend is geweest met de einddatum van de strafrechtelijke detentie van eiser en dat de inbewaringstelling van eiser dus gepland is geweest. Verder blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling van 7 augustus 2023 dat verweerder beschikte over het paspoort van eiser. Verweerder heeft dit paspoort op 20 juni 2023 verzonden naar de Georgische ambassade in Den Haag. Ondanks dit alles heeft verweerder in de periode van
4 juni 2023 tot 7 augustus 2023 geen actie ondernomen ter voorbereiding van de uitzetting van eiser naar Georgië. De rechtbank is van oordeel dat verweerder hiermee zijn inspanningsverplichting heeft geschonden. Er is dus een gebrek in het voortraject.
4. Dit oordeel leidt er echter niet automatisch toe dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Bij het niet voldoen aan de inspanningsverplichting moet er een belangenafweging plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat, zoals hierna zal blijken uit rechtsoverweging 6., er voldoende gronden voor de maatregel van bewaring zijn. Daaruit volgt dat er een risico is dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. De rechtbank is daarom van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet maakt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De ernst van dit gebrek weegt namelijk niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiser zijn gediend. De beroepsgrond slaagt niet. Het geconstateerde gebrek leidt er wel toe dat de rechtbank verweerder zal veroordelen in de proceskosten van eiser.
De gronden van de maatregel van bewaring
5. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
6. De rechtbank is van oordeel dat de zware gronden onder 3b en 3c feitelijk juist en voldoende gemotiveerd zijn. Eiser heeft een periode illegaal in Nederland verbleven en heeft van dat verblijf geen mededeling gedaan bij de Nederlandse autoriteiten. Hij heeft ook niet voldaan aan de vordering om op 3 november 2022 bij de AVIM te verschijnen. Verder blijkt uit de verklaringen van eiser dat hij geen gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit van 24 oktober 2022. In plaats van naar Georgië terug te keren, is eiser ongecontroleerd naar Frankrijk gegaan. Hiermee heeft eiser zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken.
7. Eiser stelt dat hij niet wist dat hij op grond van het terugkeerbesluit van 24 oktober 2022 de EU moest verlaten. De rechtbank volgt eiser hierin niet. In het
terugkeerbesluit van 24 oktober 2022, dat ook (onmiddellijk) aan eiser is uitgereikt, staat duidelijk vermeld dat eiser het grondgebied van de EU, EER en Zwitserland dient te verlaten. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser op de hoogte was van deze verplichting.
8. Eiser stelt verder dat verweerder op 7 augustus 2023 wist dat hij in gesprek was met de IOM over zijn vrijwillige vertrek naar Georgië. Ook heeft hij in de gehoren van
7 en 9 augustus 2023 verklaard dat hij wil vertrekken uit Nederland. Volgens eiser kan om die redenen uit de gronden onder 3b en 3c niet worden afgeleid dat er een risico is dat hij zich aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken. De rechtbank volgt eiser ook hierin niet. Dat eiser nu verklaart dat hij wil terugkeren naar Georgië en dat hij bezig is om zijn zelfstandige vertrek te regelen, laat onverlet dat hij zich eerder aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken en dat hij geen gevolg heeft gegeven aan het terugkeerbesluit van 24 oktober 2022. Daaruit kan ook worden afgeleid dat er een risico bestaat dat eiser zich weer aan het toezicht op vreemdelingen zal onttrekken.
9. Deze zware gronden onder 3b en 3c zijn voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. De geschilpunten over de overige gronden van de maatregel behoeven geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het zicht op uitzetting/de voortvarendheid
10. Eiser voert aan dat er geen zicht op uitzetting is naar Marokko. Verder heeft verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, omdat slechts één vertrekgesprek is gevoerd.
11. In beginsel werken de Marokkaanse autoriteiten mee aan de verstrekking van laissez-passers. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat dit in het geval van eiser anders is. Eiser is op 7 augustus 2023 uit het strafrechtelijke traject overgenomen en op vreemdelingrechtelijke titel opgehouden. In het kader van de voorgenomen uitzetting van eiser naar Marokko heeft verweerder op 9 augustus 2023 een vertrekgesprek met hem gevoerd. Op 10 augustus 2023 heeft verweerder een T&O-verzoek aan DIA verzonden. Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat het zicht op de uitzetting van eiser naar Marokko nog aanwezig is en dat verweerder die uitzetting voldoende voortvarend ter hand neemt. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
12. Eiser voert aan dat hij in het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling op 7 augustus 2023 heeft verklaard dat hij medische klachten heeft. Er is hem toen niet meegedeeld dat in het detentiecentrum een arts is. Verder heeft verweerder zijn medische klachten onvoldoende betrokken bij de beoordeling van de vraag of volstaan kon worden met het opleggen van een lichter middel dan de maatregel van bewaring. Eiser verwijst daarbij naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 26 juli 20222.
13. De beroepsgrond slaagt niet. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaande aan de inbewaringstelling blijkt dat tegen eiser is gezegd: “ik zal een arts voor je laten waarschuwen”. Er is verder geen rechtsregel waaruit volgt dat verweerder verplicht is om eiser mee te delen dat ook in het detentiecentrum een arts aanwezig is. De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder de omstandigheden van eiser voldoende heeft betrokken. Anders dan in de uitspraak waar eiser naar heeft verwezen, is verweerder ingegaan op de medische klachten van eiser. Verweerder heeft daarover opgemerkt dat de medische zorg in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan die in de vrije maatschappij en eiser zich in detentie kan wenden tot een arts. Verweerder heeft verder voldoende gemotiveerd waarom
niet met een lichter middel kon worden volstaan, gelet op de gronden die aan de maatregel van bewaring ten grondslag zijn gelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Gelet op het geconstateerde gebrek in het voortraject veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,00 en een wegingsfactor
1). Omdat eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenveroordeling betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.674,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
18 augustus 2023

Documentcode: [Documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.