In deze zaak heeft eiser op 22 augustus 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Op 21 maart 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De Staatssecretaris heeft op 25 mei 2023 alsnog de aanvraag ingewilligd en een verblijfsvergunning verleend, geldig van 22 augustus 2022 tot 22 augustus 2027. Eiser heeft echter aangegeven dat hij het beroep niet intrekt.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, maar de rechtbank oordeelt dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend, omdat de beslistermijn rechtsgeldig was verlengd met negen maanden op basis van artikel 42, vierde lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000).
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat de ingebrekestelling niet aan de vereisten voldoet. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.