ECLI:NL:RBDHA:2023:1500

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 februari 2023
Publicatiedatum
11 februari 2023
Zaaknummer
NL22.16210
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van een Somalische vreemdeling met problemen met Al-Shabaab

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 februari 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Somalische vreemdeling, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, die door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard. Eiser had aangevoerd dat hij afkomstig was uit een gebied in Somalië dat onder controle staat van Al-Shabaab en dat hij daar problemen mee had ervaren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de door eiser gestelde problemen met Al-Shabaab niet geloofwaardig zijn. Eiser had wisselend verklaard over zijn ervaringen en de rechtbank vond zijn verklaringen over rekrutering en ontvoering niet overtuigend. Bovendien heeft de rechtbank overwogen dat eiser een beschermingsalternatief heeft in Mogadishu, waar hij is geboren en waar zijn familie woont. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht had geoordeeld dat er geen reëel risico op ernstige schade bestond bij terugkeer naar Somalië. De rechtbank heeft de afwijzing van de asielaanvraag door de staatssecretaris bevestigd en het beroep van eiser ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.16210

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Somalische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. A.A. Wildeboer).

Procesverloop

Bij besluit van 28 juli 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 20 december 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 4 juli 2021 een asielaanvraag ingediend. Aan die asielaanvraag heeft hij ten grondslag gelegd dat hij afkomstig is uit een gebied in Somalië dat onder controle staat van Al-Shabaab. Omdat zijn dorp soms wordt aangevallen door regeringstroepen ronselt Al-Shabaab jongeren uit eisers wijk. Zo hoorde eiser over twee buurjongens die waren meegenomen. Uit angst ook geronseld te worden is eiser naar Mogadishu gevlucht. Onderweg is hij bij een checkpoint door strijders van Al-Shabaab aangehouden en meegenomen. Na twee nachten wist hij met de twee andere jongens uit zijn dorp en nog twee personen te ontsnappen. Op de vlucht zijn zij beschoten waarbij twee jongens gewond raakten. Eiser is met de twee andere jongens meegenomen en vijf dagen ergens vastgehouden. Na deze vijf dagen kwam er een man, wiens gezicht bedekt was, naar eiser toe en vroeg hem om de naam van zijn vader. Het bleek een bekende van zijn vader te zijn en deze man heeft hem geholpen te ontsnappen. Eiser vluchtte vervolgens naar zijn oom in Mogadishu. Na daar een dag in het ziekenhuis te hebben gelegen, ging eiser naar zijn oom waar werd besloten dat hij het land beter kon verlaten.
2. Verweerder heeft op 11 maart 2022 het voornemen uitgebracht om de aanvraag van eiser ongegrond te verklaren. Verweerder heeft de volgende elementen in het asielrelaas van eiser relevant geacht:
  • Identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • Problemen met Al-Shabaab;
  • Discriminatie vanwege behoren tot de minderheidsstam Bnbanadiri.
Verweerder heeft het eerste en het derde element geloofwaardig geacht. Het tweede element acht verweerder ongeloofwaardig.
De geloofwaardig bevonden relevante elementen zijn door verweerder verder getoetst maar vormen, volgens verweerder, geen aanleiding tot vergunningverlening. Het behoren tot de bevolkingsgroep Bnbanadiri vormt op zichzelf hiertoe onvoldoende grond nu, hoewel niet kan worden uitgesloten dat eiser persoonlijk gediscrimineerd is, de door eiser gestelde intensiteit van de discriminatie niet wordt gevolgd. Zo heeft eiser alleen in algemene bewoordingen gesproken over de discriminatie en geen concrete voorbeelden gegeven die op hem persoonlijk betrekking hebben. Bovendien heeft hij verklaard nimmer persoonlijk gediscrimineerd te zijn.
Voorts heeft verweerder overwogen dat, hoewel wordt aangenomen dat voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar Al-Shabaab aan de macht is of dat onder controle van Al-Shabaab staat, bij terugkeer een reëel risico bestaat op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000, wordt aangenomen dat er voor eiser sprake is van een beschermingsalternatief in Mogadishu omdat eiser daar is geboren en tot ongeveer zijn elfde jaar heeft gewoon. Bovendien heeft hij er vanaf september 2018 of eind 2018 een aantal maanden bij zijn oom gewoond voordat hij Somalië verliet. Ook heeft eiser verklaard dat zijn moeder, zus en echtgenote in Mogadishu wonen. Verwacht mag worden dat zij kunnen voorzien in zijn levensonderhoud. Dat eiser in Mogadishu heeft te vrezen voor Al-Shabaab wordt niet gevolgd nu de door eiser gestelde problemen met Al-Shabaab niet geloofwaardig zijn geacht en niet gebleken is dat eiser daar ooit persoonlijke problemen heeft gehad. Verweerder verwijst in dit kader naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) van 23 mei 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:1664).
2.1.
Eiser heeft tegen het voornemen een zienswijze ingebracht. Bij besluit van 28 juli 2022 heeft verweerder op hetgeen eiser in die zienswijze naar voren heeft gebracht gereageerd, zijn voornemen gehandhaafd en de aanvraag van eiser afgewezen.
3. Eiser kan zich met de inhoud van het bestreden besluit niet verenigen en heeft daartegen beroep ingediend. De beroepsgronden van eiser worden door de rechtbank hieronder besproken.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
De rechtbank is allereerst van oordeel dat eisers verzoek de zienswijze als herhaald en ingelast te beschouwen niet kan leiden tot vernietiging van het bestreden besluit nu verweerder in het bestreden besluit gemotiveerd is ingegaan op hetgeen eiser in de zienswijze heeft aangevoerd en eiser met de enkele verwijzing naar de zienswijze onvoldoende uiteen heeft gezet op welke punten het bestreden besluit volgens hem onjuist of onvolledig is en waarom. De rechtbank zal zich dan ook beperken tot bespreking van de gronden die in beroep zijn aangevoerd.
Zorgvuldigheid van de procedure
4.2.
Eiser heeft zich op het standpunt gesteld dat het bestreden besluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat hij voorafgaand aan zijn gehoor niet gezien is door een medisch adviseur. Dat heeft tot gevolg gehad dat niet onderkend is dat tegenstrijdigheden in zijn verklaringen, voor zover die er al zijn, te wijten zijn aan de traumatische ervaringen van eiser in het kamp van Al-Shabaab. De rechtbank stelt voorop dat het aan verweerder is om na te gaan of eiser bijzondere procedurele waarborgen behoeft in de zin van de Procedurerichtlijn. Een medisch advies kan inzicht geven in de eventueel benodigde bijzondere waarborgen inclusief beperkingen tijdens het horen. De rechtbank stelt vast dat eiser eerst in beroep naar voren heeft gebracht dat hij te kampen heeft met trauma’s die van invloed zijn op zijn vermogen te verklaren. Eiser heeft dit niet op enige wijze onderbouwd, bijvoorbeeld met medische stukken. Op grond van de verklaringen van eiser zelf tijdens het aanmeldgehoor en het nader gehoor is verweerder niet gehouden geweest een medisch onderzoek aan te bieden. Eiser heeft immers zelf na afloop van het aanmeldgehoor aangegeven af te willen zien van een onderzoek door Medifirst. Eerst in de correcties en aanvullingen op het aanmeldgehoor is gesteld dat eiser concentratieproblemen heeft en dat hij moeite heeft met het duiden van data. Hiermee heeft verweerder vervolgens bij het nader gehoor en ook in de besluitvorming rekening gehouden. Zo is eiser voorafgaand aan het inhoudelijke gehoor gevraagd of er beperkingen zijn waarmee rekening gehouden moet worden. Eiser heeft daarop ontkennend geantwoord en heeft verklaard dat hij geestelijk en lichamelijk in staat is om het gehoord te worden. Bij aanvang van het nader gehoor is verder met eiser afgesproken dat er rekening gehouden zal worden met zijn omstandigheden en dat hij zal aangeven wanneer hij behoefte heeft aan een pauze of wanneer het niet meer gaat. Verweerder stelt dan ook terecht dat er voldoende procedurele waarborgen zijn geboden en dat de gehoren op zorgvuldige wijze hebben plaatsgevonden. In het bestreden besluit zijn vervolgens geen tegenstrijdigheden aan eiser tegengeworpen die in verband te brengen zijn met het duiden van data of het schetsen van een tijdspad. De beroepsgrond faalt.
Problemen met Al-Shabaab
4.3.
De rechtbank is voorts van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de door eiser gestelde problemen met Al-Shabaab niet geloofwaardig zijn. Hoewel uit de vele openbare bronnen en rapporten waarnaar eiser verwijst blijkt dat Al-Shabaab op behoorlijk grote schaal burgers rekruteert, waaronder jongeren, en ook in Mogadishu actief is, [1] kan verweerder gevolgd worden in zijn standpunt dat de verklaringen van eiser over zijn rekrutering niet overtuigen. Verweerder heeft aan eiser kunnen tegenwerpen dat hij wisselend verklaard heeft over hoe hij op de hoogte raakte van de rekrutering van zijn buurjongens. Eiser heeft daarover verklaard dat hij het had gehoord en vervolgens aan zijn moeder vertelde; dat hij het van zijn moeder hoorde; dat hij het van de moeders van de buurjongens hoorde toen zij bij hem thuis waren; en in beroep heeft eiser gesteld dat hij het eerst van zijn moeder hoorde en daarna van de moeders van de buurjongens toen die bij hem thuis waren. Verweerder heeft voorts de verklaringen van eiser over de eerste ontvoering door Al-Shabaab vaag en oppervlakkig mogen vinden. Eiser weet niet concreet en gedetailleerd te vertellen over de lezingen over de islam die hij in het kamp verplicht was aan te horen. Verweerder mocht dat wel van eiser verwachten nu hij zelf stelt meerdere malen dezelfde lezing te hebben aangehoord. Ook als het er voor moet worden gehouden dat eiser bang was en daardoor niet goed kon opletten, valt niet in te zien dat eiser niet meer kan vertellen dan dat hij ‘moest strijden voor het geloof, zijn geweer moest pakken en zich bij hen moest aansluiten’. Daarbij is van belang dat eiser heeft verklaard dat er ook leuke en positieve dingen over de strijd werden verteld maar dit niet nader weet te omschrijven ondanks dat eiser meerdere vragen zijn gesteld over de inhoud van de lezingen (zie pagina 24 van het nader gehoor). Ook heeft verweerder het opmerkelijk mogen vinden dat alle gevangen jongens in de tent dorpsgenoten van eiser waren. Eiser heeft immers verklaard dat het een uur rijden was naar het checkpoint waar de auto werd aangehouden (zie pagina 14 van het nader gehoor). Verweerder stelt niet ten onrechte dat niet gebleken is dat Al-Shabaab gerekruteerden indeelt naar woonplaats of dat alleen uit de woonplaats van eiser wordt gerekruteerd. Dat eiser in beroep stelt dat het slechts 5 minuten rijden was naar het checkpoint en dat het daarom heel goed mogelijk is dat er alleen dorpsgenoten gevangen werden gehouden, heeft verweerder ter zitting terecht gepasseerd nu eiser voor deze discrepantie geen verklaring heeft gegeven. De (poging tot) ontsnapping in het eerste kamp heeft verweerder als bevreemdingwekkend kunnen tegenwerpen, nu eiser met vier anderen uit een open tent wist te ontsnappen terwijl zij bewaakt werden door vier bewapende beveiligers. Voorts heeft verweerder eisers verklaringen over de ontsnapping uit het tweede kamp bevreemdingwekkend mogen vinden, nu een onbekende man bereid was een zeer groot risico te lopen door eiser te helpen ontsnappen, terwijl hij lid was van Al-Shabaab en, zoals uit eisers verklaringen blijkt, geen clangenoot van eiser was. Dat de man aangaf de vader van eiser te kennen, heeft verweerder als onvoldoende verklaring voor de geboden hulp van de hand mogen wijzen. Ook heeft verweerder mogen stellen dat eiser niet eenduidig heeft verklaard over zijn verblijf in het ziekenhuis dan wel bij zijn oom in Mogadishu voorafgaand aan zijn vertrek uit Somalië. Eiser heeft enerzijds verklaard dat hij tot aan zijn vertrek uit Somalië in het ziekenhuis verbleef (zie pagina 5 en 6 aanmeldgehoor) en anderzijds dat hij na zijn ontslag uit het ziekenhuis bij zijn oom twee of drie maanden bij zijn oom heeft verbleven (pagina 7, 10 en 11 nader gehoor).
De rechtbank concludeert dat reeds gelet op al deze tegenwerpingen verweerder heeft kunnen concluderen dat de gestelde problemen met Al-Shabaab ongeloofwaardig zijn. De overige beroepsgronden van eiser die betrekking hebben op dit onderdeel van het besluit kunnen daar niet aan afdoen. Dat Al-Shabaab jongeren rekruteert en daarbij ook dwang en geweld toepast, zoals eiser terecht stelt onder verwijzing naar meerdere openbare bronnen, betekent niet dat verweerder alleen daarom al het relaas van eiser geloofwaardig had moeten achten. Het is aan eiser om samenhangende en aannemelijk verklaringen af te leggen over wat hem is overkomen. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat daarvan geen sprake is.
Discriminatie
4.4.
Naar het oordeel van de rechtbank kan verweerder eveneens gevolgd worden in diens standpunt dat het behoren tot de Bnbanadiri (Benaderi) stam op zichzelf bezien onvoldoende reden is om als verdragsvluchteling te worden aangemerkt. Er is in Somalië immers geen sprake van vervolging van de Bnbanadiri stam, enkel en alleen vanwege het behoren tot die bevolkingsgroep. Zoals ook blijkt uit het algemeen ambtsbericht over Somalië van december 2021 is de huidige positie van de Bnbanadiri is Somalië niet dusdanig dat gesproken kan worden van een groep die systematisch wordt blootgesteld aan een praktijk van onmenselijke behandeling. De door eiser gestelde discriminatie door de autoriteiten en medeburgers leidt niet tot de conclusie dat hij als verdragsvluchteling moet worden aangemerkt, omdat niet gebleken is dat de door eiser beschreven discriminatie hem persoonlijk getroffen heeft. Bovendien leidt niet elke vorm van discriminatie tot de conclusie dat sprake is van vervolging in de zin van het Vluchtelingenverdrag. Dat is pas het geval als die discriminatie zodanige vorm aanneemt dat sprake is van een ernstige beperking van de bestaansmogelijkheden waardoor het onmogelijk is om op maatschappelijk en sociaal gebied te kunnen functioneren. Uit de verklaringen van eiser blijkt niet dat zijn leven in Somalië onhoudbaar was geworden. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij naar school kon gaan, dat hij onderdak had en dat hij heeft gewerkt.
Beschermingsalternatief
4.5.
In gebieden in Zuid- en Centraal-Somalië waar Al-Shabaab aan de macht is of het gebied controleert, is de mensenrechtensituatie zodanig dat voor iedere terugkeerder een reëel risico bestaat op ernstige schade in de zin van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, Vw (zie paragraaf C7/30.4.2 van de Vreemdelingencirculaire 2000). Dit risico op ernstige schade wordt ook aangenomen voor vreemdelingen die afkomstig zijn uit een gebied waar Al- Shabaab niet aan de macht is of het gebied controleert, maar over land moet reizen door een gebied waar Al-Shabaab wel de macht heeft of het gebied controleert. In voornoemde paragraaf van de Vreemdelingencirculaire 2000 is vermeld dat een binnenlands beschermingsalternatief wordt aangenomen als er sprake is van concrete aanknopingspunten op basis waarvan in individuele gevallen kan worden geconcludeerd dat de persoon zich buiten het gebied van herkomst kan vestigen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich op goede gronden op het standpunt heeft gesteld dat eiser een beschermingsalternatief heeft in Mogadishu, althans dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij in Mogadishu heeft te vrezen voor bedreigingen van de zijde van Al-Shabaab. Bij de beoordeling van de voorwaarden voor het tegenwerpen van een binnenlands beschermingsalternatief dient te worden betrokken of eiser eerder heeft verbleven in dat gebied en of er naaste familie aanwezig is. Niet is geschil dat eiser in Mogadishu is geboren, er tot zijn elfde levensjaar heeft gewoond en er voor zijn vertrek enige maanden heeft verbleven. Eiser heeft bovendien verklaard dat hij vanuit zijn dorp op weg was naar Mogadishu om daar zich te onttrekken aan Al-Shabaab door zich bij zijn oom te voegen. Ook heeft eiser verklaard dat zijn oom in Mogadishu woont en dat zijn moeder, zus en echtgenote in Mogadishu verblijven. Verweerder heeft eiser om die reden kunnen tegenwerpen dat eiser in Mogadishu niet volledig op zichzelf is aangewezen en over een sociaal vangnet beschikt. Dat de oom van eiser mogelijk uit Mogadishu zou zijn vertrokken is pas in beroep aangevoerd en niet nader onderbouwd. Nu eiser bovendien niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij persoonlijk door Al-Shabaab wordt gezocht, zal hij in Mogadishu als jonge man ook zelfstandig in staat moeten worden geacht om voor zichzelf een bestaan op te bouwen. Dat eiser bij terugkeer in een vluchtelingenkamp zou moeten verblijven, is op geen enkele wijze aannemelijk gemaakt..
Algemene situatie
4.6.
Ten aanzien van eisers stelling dat de algemene situatie in Somalië thans dusdanig ernstig is dat van hem niet verlangd kan worden dat hij terugkeert, volgt de rechtbank verweerder in diens standpunt dat de informatie in de door eiser overgelegde stukken daarvoor geen aanleiding geeft. Uit deze stukken, noch uit het ambtsbericht van december 2021, blijkt dat er een hongersnood heerst of komt er een beeld naar voren waaruit blijkt dat eiser bij terugkeer het risico loopt in een situatie te geraken die strijdig is met artikel 3 EVRM.
4.7.
Eiser komt derhalve niet in aanmerking voor toelating op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
5. De aanvraag is terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van
mr. P.C.J. Lindeijer, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Het Ambtsbericht over Somalië van december 2021; het Ambtsbericht over Somalië van maart 2020; het Ambtsbericht over Somalië van november 2017; het USDOS jaarrapport over mensenhandel van 29 juli 2022; de Country Guidance van het European Union Agency for Asylum (EUAA) van juni 2022; het US Department of State (USDOS) mensenrechtenrapport van 2021 van 12 april 2022; het landenrapport van de Bertelsmann Stiftung van 23 februari 2022; het EASO-rapport over risicoprofielen van september 2021; het rapport van de Finse Immigratiedienst van 7 augustus 2020; het landeninformatierapport van de Danish Immigration Service (DIS) van juli 2020; het rapport van de EASO van 25 oktober 2019 over gedwongen rekrutering; het themarapport van Lifos van 7 maart 2019; het rapport van REACH van april 2018; het Noorse Landinfo rapport van 26 januari 2018; een rapport van Asylum Research Centre (ARC) van 25 januari 2018.