ECLI:NL:RBDHA:2023:15025

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 augustus 2023
Publicatiedatum
5 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/588974 / HA ZA 20-215
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Aansprakelijkheid constructeur voor scheurvorming in betonnen vloer na bouwproject

In deze civiele zaak vordert Van der Valk en Co Voorschoten B.V. schadevergoeding van Broersma Ingenieurs B.V. wegens scheurvorming in de betonnen vloer van een nieuwbouwproject. De rechtbank Den Haag heeft op 30 augustus 2023 uitspraak gedaan in deze zaak. Van der Valk heeft in 2013 een aannemingsovereenkomst gesloten voor de uitbreiding van haar bedrijfspand, waarbij Broersma als constructeur betrokken was. Na de oplevering in 2015 ontstonden er scheuren in de vloer, wat leidde tot een onderzoek door verschillende bureaus. De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen directe contractuele relatie bestond tussen Van der Valk en Broersma, maar dat Broersma wel als constructief adviseur verantwoordelijk was voor de constructieve aspecten van het ontwerp. Van der Valk stelde dat Broersma onrechtmatig had gehandeld door niet te berekenen of de wapening in de druklaag voldoende was om scheurvorming te voorkomen. De rechtbank oordeelde echter dat Broersma zijn taak naar behoren had uitgevoerd en dat de scheurvorming niet uitsluitend aan zijn handelen kon worden toegeschreven. De vorderingen van Van der Valk werden afgewezen, en zij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
zaaknummer / rolnummer: C/09/588974 / HA ZA 20-215
Vonnis van 30 augustus 2023
in de zaak van
VAN DER VALK EN CO VOORSCHOTEN B.V., te Voorschoten,
eiseres,
advocaat mr. P.S. Jonker te Rotterdam,
tegen
BROERSMA INGENIEURS B.V., te Den Haag,
gedaagde,
advocaat mr. A. Schippers te Den Haag
Partijen zullen hierna van der Valk en Broersma worden genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het procesdossier bestaat uit de volgende stukken:
  • het vonnis in het incident tot oproeping in vrijwaring van 9 september 2020 en de daarin genoemde stukken,
  • de conclusie van antwoord, met producties,
  • het tussenvonnis van 20 april 2022, waarin een mondelinge behandeling is bepaald.
1.2.
Op 31 augustus 2022 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden, gelijktijdig met de samenhangende vrijwaringszaak (tussen Broersma en de architect). De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat ter zitting is besproken en naar voren gebracht. De vrijwaringszaak is na afloop van de zitting, na een schikking, doorgehaald.
1.3.
Na afloop van de mondelinge behandeling is bepaald dat partijen bij akte nog bepaalde stukken moeten overleggen. Naar aanleiding van deze opdracht heeft Van der Valk bij akte van 28 september 2022 de volledige productie 9 bij dagvaarding ingebracht. Broersma heeft bij akte van diezelfde datum eveneens nadere stukken overgelegd (ontwerptekeningen genummerd A tot en met E). Beide partijen hebben op 2 november 2022 bij antwoordakte op elkaars aanvullende stukken gereageerd. Daarna is bepaald dat vonnis zal worden gewezen. De datum voor vonnis is uiteindelijk bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Van der Valk heeft haar bedrijfspand in Voorschoten in vijf fasen laten uitbreiden. Dit geschil ziet op fase 2 van de uitbreiding (het restaurant, de drankenhandel en het magazijn). Van der Valk heeft destijds aan een architect (hierna: ‘de architect’) opdracht gegeven om een ontwerp te maken voor het werk.
2.2.
De architect heeft Broersma ingeschakeld voor constructieve advieswerkzaamheden, waaronder het maken van tekeningen van de constructieve elementen. De architect heeft hiertoe onder meer een door hem opgestelde Technische Omschrijving van het werk (hierna: ‘TO’) aan Broersma aangeleverd. In de TO staat onder meer het volgende:
“00 ALGEMEEN
(…) Het werk betreft de nieuwbouw van een bedrijfspand. Voor de opbouw zie onderstaand.
(…)
00.02.01
Begane Grond
Winkel voor verkoop van versproducten en voorverpakte goederen.
Wijnhandel met bijbehorend proeflokaal.
Slagerij met bijbehorende (geconditioneerde) ruimten
Magazijn
(…)

21.BETONWERK

(…)
21
Algemeen
21.00.01
Alle in het werk te storten betonwerken dienen uitgevoerd te worden conform de tekeningen en berekeningen van de constructeur, lettend op wapening, dekking, milieuklasse e.d.
(…)
21.01
In het werk te storten onderdelen
(…)
21.01.04
Druklaag begane grondvloer, monoliet afgewerkt.
(…)

23.VOORAF VERVAARDIGDE STEENACHTIGE ELEMENTEN

23
Algemeen
23.00.01
Aan de hand van de ontwerpgegevens van de constructeur, de te maken berekeningen en de werktekeningen van de geprefabriceerde onderdelen ter goedkeuring te overhandigen aan architect en constructeur, alsmede Bouw- en Woningtoezicht.
23.00.02
De aannemer draagt de verantwoordelijkheid van de door of namens hem vervaardigde tekeningen en berekeningen.
(…)
23.01
Vloeren
23.01.01
Begane grondvloer kantoordeel uitvoeren in geïsoleerde kanaalplaten, Rc = 3,5 m2K/W, volgens opgave constructeur.
(…)

42.DEKVLOEREN EN VLOERSYSTEMEN

(…)
42.00.01
Alle kanaalplaatvloeren worden voorzien van een druklaag welke wordt gevlinderd.
(…)”
2.3.
Broersma heeft verschillende constructieve tekeningen gemaakt, onder andere voor de begane grondvloer. Op de tekeningen staat dat de vloeren van fase 2 zullen bestaan uit kanaalplaatvloeren op een frame van betonnen balken, met daarop een gewapende druklaag van 80 millimeter met een wapeningsnet van Ø7-150. Aangegeven is dat de vloer een sterkte dient te hebben voor een nuttige vloerbelasting van 15,0 Kn/m2.
2.4.
Van der Valk heeft voor de bouw van de nieuwbouw (inclusief fase 2) eind 2013 een aannemingsovereenkomst gesloten met een aannemer (hierna: ‘de aannemer’).
2.5.
De aannemer heeft de kanaalplaatvloeren besteld bij leverancier Waardo Beton B.V. (hierna: ‘Waardo’). Waardo heeft een sterkteberekening voor de kanaalplaten gemaakt. Daarbij heeft Waardo de door Broersma ingetekende druklaag meegenomen. De tekeningen en berekeningen van Waardo zijn door de aannemer ter controle aan Broersma verstrekt. Broersma heeft deze goedgekeurd.
2.6.
Na aanleg van de balken en de kanaalplaten is de druklaag op 2 april 2015 gestort. Direct na het aanbrengen van de vloer is scheurvorming in de druklaag ontstaan. In het bouwverslag van 19 mei 2015 is hierover de volgende opmerking gemaakt:
“Scheuren in druklaag BG komen doordat er tijdens de stort veel wind stond en de bovenkant te snel is gedroogd. Is dit nog te repareren?”
2.7.
Het werk is op 16 juli 2015 opgeleverd.
2.8.
Begin september 2015 is Broersma gevraagd te komen kijken naar scheurvorming in de vloer van het restaurant en de wijnhandel. Op aanwijzing van Broersma is de scheurvorming hersteld door de scheuren uit te slijpen en op te vullen. Hierna is de vloer gecoat met een flexibele coating.
2.9.
In september 2016 is een discussie gevoerd tussen Van der Valk en de aannemer over nieuwe scheurvorming in de vloer van het magazijn. De aannemer heeft herstel toen geweigerd. Volgens hem lag de oorzaak mogelijk bij de ontworpen constructie van de vloer of zwaarder gebruik van de vloer dan was toegestaan.
2.10.
In opdracht van de architect (namens Van der Valk) heeft Buro Vloeradvies B.V. (hierna: Buro Vloeradvies) onderzoek gedaan naar (de oorzaak van) de scheurvorming. Hiertoe heeft Buro Vloeradvies de vloer geïnspecteerd en een viertal boorkernen uit de vloer genomen. In zijn rapport van 10 maart 2017 komt Buro Vloeradvies tot de volgende analyse en conclusie:
“5. A
nalyse
De boorkernen zijn in het algemeen genomen op de kopse kanten van de kanaalplaatvloeren daar waar de druklaag het dikst zou behoren te zijn. De wapening ligt in alle boorkernen onder in de doorsnede, nagenoeg direct op de kanaalplaatvloer.
De scheurvorming loopt door tot op de wapening. Daar de wapening diep onder in de doorsnede van de druklaag ligt is de breedte van de scheurvorming aanzienlijk.
De scheurvorming is visueel niet waarneembaar in de onderlaag en ook niet onder de wapening in de druklaag. De locatie van de scheurvorming is ter plaatse van de kopse kanten en de lange kanten van de kanaalplaten. Er is een relatie tussen de kanaalplaten en de scheurvorming.
Dit kan duiden op een constructieve oorzaak. Daar er ruimte is tussen de kanaalplaten en het nadien aangebrachte beton zou dit kunnen aanduiden dat er onvoldoende hechting is ontstaan.
Daar waar geboord is lag de druklaag los op de kanaalplaten. Bij boorkern 4 was zelfs ruimte tussen de kanaalplaat en de druklaag.
De reden van het losliggen van de druklaag kunnen velerlei zijn, daar de onderzijde van de boorkernen relatief glad zijn lijkt het erop dat de platen onvoldoende ruw zijn.
De scheurvorming is waargenomen daags nadat de druklaag is aangebracht, dus de constructie is alleen belast met vlindermachines en dergelijke.
6. C
onclusie
De scheuren in de druklaag zijn aanzienlijk.
Mogelijk dat de inleiding van de scheurvorming te wijten is aan de constructie, de breedte van de scheurvorming aanzienlijk is beïnvloedt door de locatie van de wapening en de onthechting van de druklaag van de kanaalplaatvloeren.
7. O
pmerking
Het absoluut garanderen van een scheurvrije druklaag is een utopie of onmogelijk en enige scheurvorming in beperkte mate dient dan ook te worden geaccepteerd. De breedte van de scheuren in onderhavige vloer is dermate dat dit niet acceptabel is.”
2.11.
Broersma heeft in reactie op het rapport van Buro Vloeradvies geschreven dat hij dit rapport onderschrijft. In zijn reactie schrijft Broersma onder meer:
“(…) De druklaag ligt op veel plekken los van de kanaalplaat. (…) De draagkracht van de vloer in relatie met de feitelijke belasting is niet in het geding, ook zonder functionerende druklaag. (..) De oorzaak van het loslaten van de opgebrachte beton is het ontbreken van een tegen uitdroging beschermende afdekking (curing compound) direct na het vlinderen. Dit verklaart waarom de vloer gelijk is begonnen om te scheuren zonder dat er belasting aanwezig was. De weinige belasting had nog de druklaag verwerkt kunnen worden als de wapening correct was aangebracht en niet zomaar op de plaat was gelegd. (..) De combinatie van een slechte hechting van de druklaag, de onjuiste aanbrenging van de wapening en het (vermoedelijke) onvoldoende vullen van de langsnaden brengt mij er toe je te adviseren om de betonnen laag in zijn geheel te verwijderen. (…)”
2.12.
Naar aanleiding van het rapport van Buro Vloeradvies en de reactie daarop van de (verzekeraar van de) aannemer (zie hierna) heeft Van der Valk opdracht gegeven aan onderzoeksburo B.A.S. (hierna: ‘B.A.S.’) om de hechtsterkte van de druklaag aan de kanaalplaten te meten. B.A.S. heeft hiertoe op 11 augustus 2017 op 12 plekken sterktemetingen verricht door middel van boringen, vooral op het midden van de kanaalplaten, waar geen scheuren zijn. In haar onderzoeksrapport concludeert B.A.S. dat bij 2 van de 12 boringen sprake was van onvoldoende hechting van de druklaag aan de kanaalplaten.
2.13.
Van der Valk heeft kort na ontvangst van het rapport van B.A.S. de druklaag laten slopen. Bij de sloop bleek dat de druklaag eenvoudig van de kanaalplaten kon worden losgemaakt: de druklaag kwam in grote plakken van de kanaalplaten af.
2.14.
Op 14 augustus 2017 heeft de architect aan Broersma advies gevraagd over de door de aannemer voorgestelde uitvoering voor de nieuwe bovenvloer, met de opmerking dat de eis ook is dat de vloer vloeistofdicht moet zijn in verband met de functie vleesverwerking. Broersma heeft op 21 augustus 2017 advies uitgebracht.
2.15.
Ook namens de CAR-verzekeraar van de aannemer is een onderzoek uitgevoerd naar (de oorzaak van) de scheurvorming. Dit onderzoek is uitgevoerd door EMN. In haar onderzoeksrapport van 7 november 2017 heeft EMN onder meer het volgende geschreven:

Bevindingen:
(…) In het pand is op de begane grond een vloer gerealiseerd middels kanaalplaten. Op de kanaalplaten is wapening geplaatst met daarop een betonnen druklaag van 8 cm. Ter plaatse van de oplegging van de kanaalplaten (op de funderingsbalken) is géén extra wapening voorzien.
De kelken tussen de holle kanaalplaten (langsnaden kanaalplaten onderling) zijn volgens verzekerde volgestort, ongeveer vier dagen voordat de druklaag is vervaardigd. Het wapeningsnet is aangebracht op wapeningsstaven met een dikte van circa 10 mm en volgt zodoende de toog van de kanaalplaten. Verzekerde heeft aangegeven dat de bedrijfsvloer is gerealiseerd in de openlucht en dat de in het werk gestorte betonnen druklaag na de stort is voorzien van een curing compound. (…)
Problematiek:
De dag na het storten van het beton zouden er volgens de opdrachtgever (Van der Valk, rechtbank) krimpscheuren in de druklaag zijn geconstateerd. Verzekerde onderschrijft dat niet en stelt dat dit niet gemeld is. Ook verklaart verzekerde dat indien er scheuren zouden zij geconstateerd het in ieder geval geen scheuren zijn met het huidige patroon en zeker niet met de huidige aard en omvang. Wij hebben bij de architect en de opdrachtgever stukken opgevraagd (bouwverslagen, foto’s, e-mails) waaruit blijkt dat er scheuren
directna realisatie, voorafgaand aan de oplevering, zouden zijn ontstaan en wat de aard en omvang hiervan zou zijn geweest omstreeks de oplevering. Wij hebben deze stukken niet ontvangen. In het procesverbaal van oplevering is géén melding gemaakt van scheuren (…)
De huidige problematiek lijkt op basis van de huidige gegevens
nade oplevering te zijn ontstaan. Tijdens onze inspectie hebben wij scheuren in de druklaag waargenomen ter plaatse van de naden van de kanaalplaten in het magazijn. Het gaat dan om de langsnaden (aansluiting kanaalplaten onderling) en de naden ter plaatse van de oplegging van de kanaalplaten op de funderingsbalken. De scheuren zijn veelal circa 2 mm wijd, enkele scheuren zijn breder. (…)
EMN
(…) In algemene zin ontstaan er naar ons oordeel vrijwel altijd scheuren in een druklaag, waarbij een vloeropbouw middels kanaalplaten, zeker bij dergelijke magazijnfuncties, extra gevoelig lijkt voor scheurvorming. (…) De wellicht
‘niet’reguliere scheurvorming die hier aanwezig lijkt, is naar onze mening een gevolg van het ontbreken van voldoende wapening ter plaatse van de oplegging (van de kopse kant) van de kanaalplaten.
Het feit dat de kopse kanten van de kanaalplaten als gevolg van de belasting kunnen bewegen (doorbuigen en terugveren) leidt ons inziens ertoe dat er scheuren kunnen ontstaan, ook in de langsrichting van de platen (het bewegen van de vloerplaten onderling).
Omdat de boorkernen van Buro Vloeradvies boven de scheuren zijn gemaakt is niet vast te stellen of het ‘loskomen’ van de druklaag een gevolg is van de spanning die blijkbaar al aanwezig is in deze punten in de vloer (anders zouden er geen scheuren ontstaan) of wellicht een gevolg is van andere oorzaken. Ook kan tijdens het boren, door het boren zelf, een boorkern loskomen.
(…)
Prof.ir. S.N.M. Wijte van TU Eindhoven en Adviesbureau Hageman
Wij hebben de berekeningen en tekeningen van Waardo en Broersma aan de heer Wijte voorgelegd, evenals de bevindingen van Buro Vloeradvies en B.A.S. Ook hebben wij nadien de foto’s van de sloop van de druklaag en de bevindingen van de opdrachtgever voorgelegd aan de heer Wijte. (…)
De heer Wijte stelt dat de kanaalplaten zijn ontworpen, en zich gedragen, als een ligger op twee steunpunten. Hierdoor bewegen de kopse kanten van de kanaalplaten en ontstaat er een hoekverdraaiing van de platen op de kopse kanten. Als hier geen maatregelen tegen worden getroffen, ontstaat er scheurvorming in de druklaag ter plaatse van deze kopse kanten door deze verdraaiing. De heer Wijte constateert dat er door Broersma géén wapening is voorgeschreven ter plaatse van de kopse kanten van de kanaalplaten om dit te voorkomen.
Hij verklaart dat dit wél aanwezig had moeten zijn als de scheurvorming beperkt had moeten worden. Ook constateert de heer Wijte dat er in de aanwezige stukken, door Broersma, geen plaatsingshoogte voor de wapening in de druklaag is voorgeschreven. In de stukken is ook niet voorgeschreven dat de aannemer de kanaalplaten had moeten opruwen.
Scheurvorming bij langsnaden van kanaalplaten treedt volgens de heer Wijte vaak op. De krimpverkorting van de druklaag wordt verhinderd door de kanaalplaten. Ter plaatse van een voeg tussen twee kanaalplaten leidt dit dan tot scheurvorming. De scheurvorming kan worden beperkt door meer wapening toe te passen, of ten minste meer staven met een kleinere diameter en een kleinere hart op hart afstand. Daarnaast verdient het aanbeveling om de wapening (meer) boven in de druklaag aan te brengen. (…)
De heer Wijte heeft op basis van de onderzoeksresultaten van B|A|S. geconcludeerd dat er géén sprake is van
“omvangrijke delaminatie. Het ontwerp van de vloer is zo dat deze scheurvorming bij regulier gebruik verwacht kon worden.”
(…) ”
2.16.
Van der Valk heeft de aannemer aansprakelijk gesteld voor de schade die is ontstaan door de scheurvorming in de vloer. Van der Valk is daartoe een procedure bij de Raad van Arbitrage voor de bouw (RvA) tegen de aannemer begonnen. De RvA heeft de vorderingen van Van der Valk bij uitspraak van 8 april 2019 afgewezen, omdat naar het oordeel van arbiter onvoldoende is onderbouwd dat sprake was van wanprestatie van de aannemer.
2.17.
In zijn uitspraak heeft de arbiter nog het volgende overwogen:
“26. Arbiter stelt voorop dat het ontwerp van de architect en constructeur van opdrachtgeefster geen maatregelen (zoals extra wapening) omvatte om te voorkomen dat scheurvorming zou ontstaan ter plaatse van de opleggingen aan de kopse kanten van de kanaalplaten en ter plaatse van de langsnaden tussen die platen. Dat op die plaatsen scheurvorming zou ontstaan, kon daarom niet worden uitgesloten en is in die zin inherent aan het ontwerp.
27. Aanneemster stelt terecht dat zij in beginsel niet verantwoordelijk is voor scheurvorming die inherent is aan een ontwerp dat afkomstig is van de architect en constructeur van opdrachtgeefster. De architect en constructeur van opdrachtgeefster zijn zich daarvan ook bewust, zo verklaarden zij ter zitting. Volgens hen was de scheurwijdte echter groter dan verwacht mocht worden.”
2.18.
Van der Valk heeft hierna Broersma aansprakelijk gesteld voor de scheurvorming aan de vloer. Broersma heeft betwist hiervoor aansprakelijk te zijn.

3.Het geschil

3.1.
Van der Valk vordert – samengevat – dat Broersma bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren vonnis wordt veroordeeld tot betaling aan Van der Valk van een bedrag van € 308.980,16 aan schadevergoeding, te vermeerderen met rente en kosten.
3.2.
Broersma voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Van der Valk neemt in deze procedure de stelling in dat Broersma jegens Van der Valk aansprakelijk is voor de schade die door de scheurvorming in de vloer van fase 2 is ontstaan, omdat Broersma – kort gezegd – de op haar als constructeur rustende taak niet, of in elk geval niet zorgvuldig, heeft uitgevoerd.
4.2.
Van der Valk stelt Broersma primair aansprakelijk op grond van wanprestatie. Die stelling gaat ervan uit dat tussen Van der Valk en Broersma een overeenkomst bestaat, maar dat laatste is gemotiveerd door Broersma betwist. Volgens Broersma heeft hij alleen een overeenkomst met de architect gesloten. De architect was op zijn beurt opdrachtnemer van Van der Valk. Dat er alleen een overeenkomst met de architect was, blijkt volgens Broersma ook uit de – onweersproken – omstandigheid dat Broersma voor zijn werkzaamheden facturen aan de architect heeft gestuurd, die vervolgens zonder protest door de architect zijn betaald. Van der Valk heeft hiertegenover geen feiten en omstandigheden aangevoerd waaruit volgt dat deze door Broersma gestelde weergave van de rechtsverhoudingen tussen de drie genoemde partijen, onjuist is. Van der Valk stelt dat de rechtstreekse overeenkomst met Broersma blijkt uit de omstandigheid Van der Valk op de tekeningen van Broersma als ‘opdrachtgever’ wordt genoemd en dat Broersma als constructeur wordt genoemd in het bouwplan, maar de rechtbank is het met Broersma eens dat die vermelding in dit geval zo moet worden begrepen dat Van der Valk de achterliggende opdrachtgever van de architect is, voor wie het pand wordt gebouwd. Zonder nadere feiten en omstandigheden, die niet door Van der Valk zijn gesteld, kan daaruit niet worden afgeleid dat Van der Valk ook de rechtstreekse opdrachtgever van Broersma was.
4.3.
Voor de verdere beoordeling dient dan ook als vaststaand gegeven dat tussen
Van der Valk en Broersma geen rechtsreeks contractuele verhouding bestaat. Van der Valk had een contractuele relatie met de architect, en de architect heeft op zijn beurt voor de uitoefening van bepaalde taken een overeenkomst met Broersma gesloten.
4.4.
Van der Valk stelt Broersma subsidiair aansprakelijk op grond van onrechtmatige daad (artikel 6:162 van het Burgerlijk Wetboek, BW). Van der Valk doet daartoe een beroep op de rechtspraak rondom contractuele wanprestaties van – bijvoorbeeld – onderaannemers die zijn ingeschakeld door een hoofdaannemer, die onder omstandigheden ook een onrechtmatig handelen tegenover een derde niet-contractspartij (zoals de achterliggende opdrachtgever van de hoofdaannemer) kunnen opleveren. De Hoge Raad heeft hierover in zijn uitspraak van 20 januari 2012, ECLI:NL:HR:2012:BT7496 (Wierts/Visseren) het volgende overwogen:
“3.4.2 (…) Wanneer iemand zich contractueel heeft gebonden, waardoor de contractverhouding waarbij hij partij is in het rechtsverkeer een schakel is gaan vormen waarmee de belangen van derden, die aan dit verkeer deelnemen, in allerlei vormen kunnen worden verbonden, staat het hem niet onder alle omstandigheden vrij de belangen te verwaarlozen die derden bij de behoorlijke nakoming van het contract kunnen hebben. Indien de belangen van een derde zo nauw zijn betrokken bij de behoorlijke uitvoering van de overeenkomst dat hij schade of ander nadeel kan lijden als een contractant in die uitvoering tekortschiet, kunnen de normen van hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt, meebrengen dat die contractant deze belangen dient te ontzien door zijn gedrag mede door die belangen te laten bepalen. Bij de beantwoording van de vraag of deze normen zulks meebrengen, zal de rechter de terzake dienende omstandigheden van het geval in zijn beoordeling dienen te betrekken, zoals de hoedanigheid van alle betrokken partijen, de aard en strekking van de desbetreffende overeenkomst, de wijze waarop de belangen van de derde daarbij zijn betrokken, de vraag of deze betrokkenheid voor de contractant kenbaar was, de vraag of de derde erop mocht vertrouwen dat zijn belangen zouden worden ontzien, de vraag in hoeverre het voor de contractant bezwaarlijk was met de belangen van de derde rekening te houden, de aard en omvang van het nadeel dat voor de derde dreigt en de vraag of van hem kon worden gevergd dat hij zich daartegen had ingedekt (HR 24 september 2004, LJN AO9069, NJ 2008/587 (Vleesmeesters/Alog)).
3.4.3
De onderaannemer zal in het algemeen binnen bepaalde grenzen rekening hebben te houden met de belangen van de opdrachtgever en de opdrachtgever zal in het algemeen erop mogen vertrouwen dat de onderaannemer dat doet. Anders dan het middel betoogt, levert een wanprestatie van de onderaannemer jegens de hoofdaannemer op zichzelf nog geen onrechtmatige daad jegens de opdrachtgever op. (…)
4.5.
Van der Valk heeft, onder verwijzing naar de bovenstaande maatstaf, gesteld dat Broersma onrechtmatig jegens Van der Valk heeft gehandeld door na de ontvangst van de door de aannemer en Waardo aangeleverde tekeningen van de vloer niet te berekenen of de aangegeven wapening in de druklaag voldoende was om scheurvorming in de vloer te voorkomen of te minimaliseren. Van der Valk voert hiertoe het volgende aan:
a. Uit de rapporten van EMN en Buro Vloeradvies volgt dat de te grote scheurvorming in de druklaag is ontstaan door het ontbreken van voldoende wapening in de druklaag, met name bij de kopse kanten en de langsnaden (daar waar de krachten het grootste zijn).
Broersma had opdracht van de architect gekregen om alle constructieve elementen van het project te tekenen en te berekenen. Het behoorde ook tot de opdracht van Broersma om de door de aannemer via Waardo aangeleverde tekeningen voor de vloer te controleren en goed te keuren.
Het behoort daarbij ook tot de taak van Boersma als de constructeur van het project om de wapening van de druklaag te berekenen. Volgens de in 2004 gepubliceerde taakverdeling van het KIWA [1] berekent Waardo, als leverancier, bij kanaalplaatvloeren alleen de loodrecht op de vloer werkende krachten. De wapening van de druklaag moet door de klant zelf getekend worden. De klant is de aannemer. Die heeft de tekeningen en berekeningen ter goedkeuring afgegeven aan Broersma.
Het was voor Broersma kenbaar dat de vloer niet alleen voldoende draagkrachtig, maar ook toonbaar en bruikbaar moest zijn. In het TO stond dat de druklaag monoliet zou worden afgewerkt. Dat houdt in dat de vloer aan een bepaald uiterlijk moet voldoen. Bovendien wist Broersma dat in fase 2 een slagerij zou komen. Dat gebruik vraagt, naar Broersma wist of behoorde te weten, om een vloer zonder scheuren.
Broersma had dus bij de controle van de door de aannemer en Waardo aangeleverde tekeningen moeten berekenen of de wapening in de druklaag voldoende was om een vloer aan te kunnen brengen die voor Van der Valk bruikbaar was voor het doel dat zij voor ogen had. Broersma had moeten kijken of de wapening voldoende was bij de oplegpunten om scheurvorming te voorkomen.
Broersma heeft dit nagelaten. Broersma heeft alleen gekeken of de sterkte van de vloer voldeed en de tekeningen goedgekeurd en tot de zijne gemaakt.
Broersma had in het belang van Van der Valk de berekening van de wapening in de druklaag moeten maken. Het behoorde volgens KIWA tot zijn taak en hij had dit eenvoudig kunnen doen, zonder dat dit op ernstige bezwaren was gestuit. Broersma wist of behoorde te weten dat ernstige scheurvorming in de druklaag zou leiden tot onbruikbaarheid van de vloer voor Van der Valk.
Aldus, telkens en kort weergegeven, de stellingen van Van der Valk.
4.6.
De rechtbank volgt Van der Valk niet in haar betoog. Allereerst staat naar het oordeel van de rechtbank niet met voldoende zekerheid vast of (en zo ja, in hoeverre) de ontstane scheurvorming kan worden toegerekend aan het ontbreken van afdoende wapening ter plaatse van de oplegging (van de kopse kant) van de kanaalplaten. Weliswaar wordt dit in de rapporten van EMN en Buro Vloeradvies als (mede)oorzaak van de (omvang van de) scheurvorming genoemd, maar in het rapport van Buro Vloeradvies wordt ook gewezen op de onthechting van de druklaag van de kanaalplaten. Ook is geconstateerd dat de onderzijde van de boorkernen relatief glad is en dat de platen onvoldoende ruw zijn. Inderdaad is het zo dat uit latere hechtsterktemetingen van B.A.S. bleek dat op 10 van de 12 boorpunten voldoende hechtsterkte was, maar dat gold niet voor de punten 5A en 5B (die volgende de bijbehorende tekening ook in het midden van een kanaalplaat in het magazijn lijken te zijn genomen). Bovendien hebben partijen verklaard dat de druklaag bij de sloop los leek te liggen en in platen kon worden opgetild, terwijl ook vast staat dat de druklaag in fase 2 daags na de stort al scheurvorming begon te vertonen (waarbij er geen concrete stukken zijn waaruit de aard en omvang van die scheurvorming blijkt). Dit alles bij elkaar genomen, blijven er bij de rechtbank vragen bestaan over de hechting van de druklaag op de kanaalplaten en de mogelijke oorzaken daarvan, ook al heeft de RvA in zijn uitspraak hierover opgemerkt dat het loslaten van de druklaag bij de sloop ook kan worden verklaard door de schuifspanning die bij het inzagen van de druklaag bij de sloop wordt geïntroduceerd. Dat de rechtbank eraan twijfelt of het ontbreken van voldoende wapening in de druklaag wel de (hoofd)oorzaak is van de ontstane scheurvorming, komt ook omdat de ernstige scheurvorming alleen is ontstaan in delen van fase 2 en niet ook in fase 1 (de winkel), terwijl – zo is tussen partijen niet in geschil – in beide delen kennelijk dezelfde vloer door dezelfde aannemer is aangelegd. In geen van de deskundigenrapporten is op deze opvallende omstandigheid ingegaan, althans niet voor zover de rechtbank kan zien, en ook Van der Valk heeft geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor dit verschil.
4.7.
De rechtbank acht een verder onderzoek naar de meest waarschijnlijke oorzaak van de scheurvorming echter niet noodzakelijk, omdat ook als (veronderstellendenwijs) met Van der Valk wordt aangenomen dat de scheurvorming is veroorzaakt door de hoeveelheid wapening in de druklaag en de plaatsingshoogte daarvan, dit niet betekent dat Van der Valk Broersma daarvoor aansprakelijk kan houden. Daartoe wordt het volgende overwogen.
4.8.
De rechtbank stelt voorop dat Broersma als constructief adviseur van de architect onderdeel werd van een projectketen, die – naar Broersma ook wist – tot doel had voor Van der Valk een uitbreiding van haar bedrijfspand te realiseren, dat Van der Valk zou gaan gebruiken voor haar bedrijfsactiviteiten. Zoals ook uit de hiervoor onder 4.4 aangehaalde rechtspraak volgt, betekent dit dat Broersma – als onderdeel van de keten – bij de uitvoering van zijn taak ook binnen bepaalde grenzen rekening moest houden met de belangen van Van der Valk, ook al was Van der Valk zelf niet zijn opdrachtgever.
4.9.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de belangen waarin Van der Valk stelt te zijn geschaad, niet zien op de draagkracht van de vloer. De deugdelijkheid daarvan staat niet ter discussie. Het gaat Van der Valk om de visuele bruikbaarheid van de vloer, die door de omvang van de scheurvorming in de druklaag wordt aangetast.
4.10.
De rechtbank is het met Broersma eens dat de bruikbaarheid en toonbaarheid van de vloer geen specifiek onderdeel waren van de opdracht van Broersma. Broersma heeft op regiebasis adviezen gegeven aan de architect. Broersma heeft geadviseerd over de constructieve aspecten van het ontwerp en heeft daarvoor tekeningen gemaakt. De architect heeft ten behoeve van de uitvoering van de opdracht de wensen van Van der Valk aan Broersma overgebracht. Broersma heeft onweersproken gesteld dat die wensen zijn overgebracht door middel van het TO. Anders dan Van der Valk stelt, volgt uit het TO niet dat een visueel bruikbare vloer moest worden opgeleverd, toonbaar voor het publiek en vrij van scheuren. Als Van der Valk – zoals zij nu betoogt – vanwege de gedeeltelijke toekomstige bestemming vleesverwerking in fase 2 een vloeistofdichte vloer had willen hebben, had zij dat in verband met de specifieke en zwaardere eisen die aan zo’n vloeistofdichte vloer gesteld worden (via de architect) ondubbelzinnig kenbaar moeten maken aan Broersma. In het TO wordt de eis van vloeistofdichtheid echter nergens vermeld. De rechtbank is het met Broersma eens dat hij uit de enkele vermelding op pagina 7 van de toekomstige functie van “slagerij” niet heeft hoeven begrijpen dat een vloeistofdichte vloer werd verwacht, ook omdat ‘slagerij’ op meerdere manieren kan worden uitgelegd (ook als verkooppunt van vleeswaren) en een gewenste vloeistofdichtheid lastig valt te rijmen met een keuze voor een vloer die is opgebouwd uit kanaalplaten met daarbovenop enkel een monoliet afgewerkte druklaag, waarbij scheurvorming niet is te voorkomen. Ook overigens heeft Broersma uit het TO niet hoeven opmaken dat er specifieke eisen waren ten aanzien de bruikbaarheid van de vloer en de toonbaarheid voor het publiek. Uit de enkele omstandigheid dat in 21.01.04 van het TO staat dat de druklaag op de begane grondvloer monoliet wordt afgewerkt, heeft Broersma in elk geval niet redelijkerwijs hoeven afleiden dat de druklaag vrij van zichtbare scheuren moest zijn, ook omdat – zoals ook blijkt uit de rapporten van EMN en Buro Vloeradvies – scheurvorming in een druklaag niet is te voorkomen, zeker niet bij een vloeropbouw met kanaalplaten en magazijnfuncties. Specifieke eisen ten aanzien van toonbaarheid en mate van scheurvorming staan verder niet in het TO en zijn ook niet uit andere stukken gebleken.
4.11.
De rechtbank volgt Broersma dan ook in zijn stelling dat de kerntaak van Broersma bestond uit het adviseren over de constructieve vereisten van de door de architect en van der Valk gemaakte keuzes, zoals overgebracht in het TO. Daarbij is het uitgangspunt het constructief draagvermogen. Ook staat vast dat Broersma bij het opstellen van de tekeningen heeft geadviseerd over de in de druklaag aan te brengen wapening. Broersma heeft ter uitvoering van zijn opdracht een constructief ontwerp gemaakt, dat voorzag in een vloer met kanaalplaten met daarboven een gevlinderde druklaag met een wapening van Ø7-150#. De nuttige vloerbelasting bedroeg 15 kN/m2.
4.12.
Volgens Broersma was de druklaag in zijn ontwerp alleen bedoeld als druk verdelende afwerklaag en was dit geen samenwerkend constructief onderdeel met de kanaalplaat. Dat volgt volgens Broersma onder andere uit paragraaf 42.00.01 van het TO, waarin de gewapende druklaag wordt benoemd als dekvloer en uit hoofdstuk 23 van het TO, waarin de kanaalplaat is omschreven en waarin de druklaag niet is vermeld. Broersma heeft verder gesteld – en Van der Valk heeft dat niet, althans onvoldoende bestreden – dat de door de aannemer aangezochte leverancier van de kanaalplaten (Waardo) in zijn tekeningen de druklaag als constructief element had meegenomen, waarschijnlijk omdat de vloer hiermee lichter (en goedkoper) kon worden uitgevoerd. Dat was dus afwijkend ten opzichte van het oorspronkelijke ontwerp, aldus Broersma.
4.13.
Het kernverwijt van Van der Valk is dat Broersma op dat moment een (her)berekening van de wapening in de druklaag had moeten maken en meer specifiek had moeten berekenen of de wapening voldoende was om scheurvorming te voorkomen, met het oog op de bruikbaarheid van de vloer. Van der Valk verwijst hiertoe onder meer naar de verdeling van verantwoordelijkheden zoals opgenomen in criteria 73, bijlage 8 KIWA, waar in taak 9c staat dat bij kanaalplaatvloeren de klant de wapening in de druklaag zelf tekent. Die verdeling uit het KIWA geldt echter tussen de leverancier (Waardo) en de klant (de aannemer). Het is onvoldoende geconcretiseerd – en ook niet gebleken – dat in de aan Broersma gegeven opdracht was overeengekomen dat hij, op grond van de KIWA rolverdeling, ook verantwoordelijk was voor het berekenen en uittekenen van de wapening in de druklaag in de werktekeningen die door de aannemer en de leverancier zijn gemaakt. In paragraaf 23.00.02 van het TO staat juist dat de aannemer de verantwoordelijkheid draagt voor de door of namens hem vervaardigde tekeningen en berekeningen. Broersma is niet de constructeur van de aannemer. Het is ook niet gesteld of gebleken dat er vanuit de aannemer een opdracht aan Broersma is gegeven om naar aanleiding van de tekeningen van Waardo de wapening in de druklaag te (her)berekenen. Evenmin is gesteld of gebleken dat de aannemer een nettenplan aan Broersma heeft overgelegd, met de vraag om dit te toetsen.
4.14.
De rechtbank is het dan ook met Broersma eens dat zijn controletaak, als constructief adviseur van de ontwerpend architect, ten aanzien van de door Waardo vervaardigde tekeningen was beperkt tot een toetsing of de aannemer en de leverancier in de door hen voorgestane uitvoering het juiste draagvermogen hadden toegepast en of aan de voorschriften van het Bouwbesluit was voldaan. Broersma heeft gesteld dat dit zo was. Het is niet helemaal duidelijk geworden of toen nog tussen Broersma en de leverancier is gesproken over de zwaarte van de wapening in de druklaag. Dat lijkt wel zo te zijn: Broersma heeft in de conclusie van antwoord (randnummer 104) gesteld dat de leverancier een geringere hoeveelheid in gedachte had en ter zitting heeft hij eveneens verklaard dat hij met de leverancier heeft gebeld, omdat de leverancier een lichtere wapening had voorgeschreven en Broersma dat wel weinig vond.
4.15.
Wat daar verder ook van zij, vast staat – want dit is door Broersma gesteld en ook niet door Van der Valk weersproken – dat het draagvermogen van de vloer ook met de voorgestelde hoeveelheid wapening niet in het geding was, zodat dit geen reden was voor Broersma om de vloer af te keuren. Op dit punt heeft Broersma zijn taak dus naar behoren vervuld. De rechtbank heeft hiervoor (zie 4.10) al overwogen dat er in het TO geen specifieke kenbare eisen ten aanzien van de toonbaarheid en de mate van scheurvorming in de druklaag waren opgenomen, zodat zulke eisen ook geen onderdeel waren van de aan Broersma gegeven adviesopdracht. Gelet op dit alles kan dan ook niet worden geoordeeld dat Broersma onrechtmatig tegenover Van der Valk heeft gehandeld, doordat hij bij ontvangst van de tekeningen van Waardo heeft nagelaten om te bepalen hoeveel wapening er in de druklaag moest worden aangebracht en op welke hoogte de wapening moest worden geplaatst, specifiek met het oog op het voorkomen van scheurvorming. Aan de maatstaf voor aansprakelijkheid, zoals uitgewerkt in de onder 4.4 weergegeven rechtspraak, is niet voldaan.
4.16.
De slotsom is dat de vorderingen van Van der Valk worden afgewezen. Als de in het ongelijk gestelde partij wordt Van der Valk veroordeeld in de proceskosten, aan de kant van Broersma begroot op € 10.743,50 (€ 4.131 aan griffierecht en € 6.612,50 (2,5 punten x liquidatarief VI € 2.645) aan salaris advocaat). Onder de proceskosten vallen ook de nakosten. De nakosten worden begroot op het bedrag genoemd in het liquidatietarief civiel (per 1 februari 2023: € 173). In geval van betekening worden een extra bedrag aan salaris (per 1 februari 2023: € 90) en de explootkosten van betekening toegekend.
4.17.
De proceskosten in het incident tot vrijwaring worden gecompenseerd, nu de vordering in de hoofdzaak is afgewezen, maar de vrijwaring ook later door Broersma weer is doorgehaald, zodat de vrijwaring in zoverre onnodig is gebleken.

5.De beslissing

De rechtbank
in de hoofdzaak
5.1.
wijst de vorderingen af;
5.2.
veroordeelt Van der Valk in de proceskosten, aan de kant van Broersma begroot op € 10.743,50 aan tot op heden gemaakte kosten en op € 173 aan nakosten, te vermeerderen met € 90 bij betekening;
5.3.
verklaart de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
in het incident tot vrijwaring
5.4.
compenseert de proceskosten, in die zin dat beide partijen de eigen kosten in het incident dragen.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 30 augustus 2023. [2]

Voetnoten

1.Taken en verantwoordelijkheden t.a.v. tekeningen en berekeningen, opgenomen in Bijlage 8 van Criteria 73 (“Eisen te stellen aan kwaliteitssysteem van vooraf vervaardigde constructief beton”)
2.type: 2431