ECLI:NL:RBDHA:2023:15029
Rechtbank Den Haag
- Proceskostenveroordeling
- Rechtspraak.nl
Verzoek om vergoeding van proceskosten in bestuursrechtelijke procedure
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 5 oktober 2023, staat het verzoek van verzoekster centraal om vergoeding van haar proceskosten. Verzoekster, vertegenwoordigd door haar gemachtigde D. Meier, heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid aangesproken op de kosten die zij heeft gemaakt in het kader van een beroepsprocedure. De staatssecretaris heeft echter aangegeven de proceskosten niet te willen vergoeden, omdat met de genomen beschikking niet aan verzoekster tegemoet is gekomen.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet noodzakelijk werd geacht, conform artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft overwogen dat zij een partij kan veroordelen tot betaling van de proceskosten van de tegenpartij, zoals vastgelegd in artikel 8:75 en 8:75a van de Awb en het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb).
Verzoekster is op 29 september 2022 in beroep gegaan, omdat de staatssecretaris niet tijdig op haar bezwaar had beslist. Op 13 februari 2023 heeft de staatssecretaris alsnog een beslissing genomen, waarna verzoekster haar beroep heeft ingetrokken en de rechtbank heeft verzocht om de staatssecretaris te veroordelen in de proceskosten. De rechtbank heeft geoordeeld dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, omdat de staatssecretaris pas na het indienen van het beroep een beslissing heeft genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een vergoeding van € 418,50, gebaseerd op de gemaakte kosten voor juridische bijstand, met inachtneming van een wegingsfactor van 0,5, aangezien de zaak enkel betrekking had op de overschrijding van de beslistermijn.
De rechtbank heeft de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid veroordeeld tot betaling van de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 418,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra, griffier, en is openbaar gemaakt door geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.