ECLI:NL:RBDHA:2023:15046

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.18348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van asielaanvraag wegens onbekende verblijfplaats van eiser

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Marokkaanse nationaliteit, had een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 22 juni 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier en dat er een inreisverbod voor twee jaar is opgelegd. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit en een verzoek tot voorlopige voorziening ingediend, maar het onderzoek ter zitting op 18 juli 2023 is geschorst vanwege de afwezigheid van eiser. Op 9 augustus 2023 is gebleken dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken, en zijn gemachtigde heeft aangegeven geen contact meer te hebben met eiser. De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat eiser geen procesbelang meer heeft bij zijn beroep, omdat hij niet heeft laten weten dat hij nog prijs stelt op de bescherming in Nederland. De rechtbank heeft het beroep daarom niet-ontvankelijk verklaard en geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.18348

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. A. Szirmai),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 22 juni 2023 heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) 2000 juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. Daarbij is ook bepaald dat eiser niet in aanmerking komt voor een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd en evenmin voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 Vw 2000. Daarnaast is aan eiser medegedeeld dat hij Nederland onmiddellijk moet verlaten evenals dat een inreisverbod voor de duur van twee jaar wordt opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Tevens heeft eiser een verzoek ingediend tot het treffen van een voorlopige voorziening. Dit verzoek staat geregistreerd onder zaaknummer NL23.18349. Hierop wordt bij afzonderlijke uitspraak beslist.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 18 juli 2023. Verschenen zijn de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft de behandeling van het beroep op verzoek van eisers gemachtigde geschorst in verband met de afwezigheid van eiser.
Op 9 augustus 2023 heeft verweerder stukken in het digitale dossier geüpload waaruit blijkt dat eiser op 8 augustus 2023 met onbekende bestemming is vertrokken.
De gemachtigde van eiser heeft via een bericht in het digitale dossier desgevraagd aangegeven dat zij niet op de hoogte is van de verblijfplaats van eiser en evenmin contact met hem heeft over de verdere voortgang van de procedure.
Nu partijen, nadat zij zijn gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, niet hebben verklaard dat zij gebruik willen maken van dit recht, heeft de rechtbank bepaald dat een nadere zitting achterwege blijft. Vervolgens heeft de rechtbank het onderzoek op 2 oktober 2023 gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser nog procesbelang heeft bij zijn beroep.
2. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [1] volgt dat wanneer een vreemdeling met onbekende bestemming is vertrokken zonder verweerder te laten weten waar hij verblijft, er in beginsel van uit wordt gegaan dat die vreemdeling geen prijs meer stelt op de door hem aanvankelijk verzochte bescherming in Nederland. Dit is alleen anders als de vreemdeling laat weten dat hij contact met zijn gemachtigde onderhoudt en dus nog prijs stelt op deze bescherming. Dit impliceert dat de gemachtigde weet dat de vreemdeling nog in Nederland verblijft, waar hij verblijft en met de vreemdeling contact heeft over de verdere voortgang van de procedure en de keuzes die in dit kader moeten worden gemaakt.
3. De rechtbank stelt vast dat de gemachtigde heeft aangegeven dat zij geen contact meer heeft met eiser, dat zij niet bekend is met eisers verblijfplaats en dat eiser niet is verschenen op de zitting van 18 juli 2023. Onder deze omstandigheden neemt de rechtbank aan dat eiser met onbekende bestemming is vertrokken en dat hij geen prijs meer stelt op de door hem verzochte bescherming en op een inhoudelijke beoordeling van zijn beroep. In lijn met de vaste jurisprudentie is de rechtbank van oordeel dat eiser gelet op het voorgaande geen procesbelang heeft.
4. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Nieuwenhuis, rechter, in aanwezigheid van R. de Boer, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Uitspraak van de Afdeling van 22 februari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:579.