ECLI:NL:RBDHA:2023:15050

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 september 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.23401
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing opvolgende asielaanvraag van Gambiaanse vreemdeling en oplegging inreisverbod

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Gambiaanse vreemdeling, tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar. Eiser heeft op 24 juli 2023 een nieuwe asielaanvraag ingediend, nadat zijn eerdere aanvraag op 21 februari 2022 was afgewezen. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de nieuwe aanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat er geen nieuwe relevante elementen zijn gepresenteerd die de kans op internationale bescherming aanzienlijk vergroten.

De rechtbank heeft op 21 september 2023 de zaak behandeld, waarbij eiser niet aanwezig was. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de aanvraag niet-ontvankelijk is verklaard. Eiser heeft geen overtuigende nieuwe feiten of omstandigheden aangedragen die zijn vrees voor vervolging in Gambia onderbouwen. De rechtbank wijst erop dat de eerder afgewezen aanvraag in rechte vaststaat en dat de problemen die eiser nu aanvoert, onvoldoende zijn om de ontvankelijkheid van de aanvraag te rechtvaardigen.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de beslissing van de staatssecretaris. Eiser krijgt geen vergoeding van proceskosten en het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.23401 (beroep) en NL23.23402 (verzoek om voorlopige voorziening)
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam 1] , eiser/verzoeker, hierna: eiser,

V-nummer: [#]
(gemachtigde: mr. R.J. Portegies),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Beyik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag en het opleggen van een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
1.1.
Eiser stelt van Gambiaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedatum] 2000. Hij heeft op 24 juli 2023 een opvolgende asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 11 augustus 2023 deze aanvraag in de algemene procedure niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 21 september 2023 op zitting behandeld. Partijen zijn vertegenwoordigd door hun gemachtigde. Eiser is zonder afbericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of verweerder de aanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren en dus geen inhoudelijke beoordeling van de aanvraag hoefde te maken. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom geen inhoudelijke beoordeling van het asielrelaas van eiser wordt gemaakt. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.

Hoe is dit besluit tot stand gekomen?

4. Eiser heeft eerder een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag bij besluit van 21 februari 2022 afgewezen, omdat verweerder het relaas van eiser over zijn problemen met de familie [naam 2] naar aanleiding van de diefstal van [aantal] van hun [diersoort] ongeloofwaardig vindt. Eiser krijgt daarom geen vergunning als vluchteling of omdat hij bij terugkeer naar Gambia een reëel risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM [1] . De rechtbank heeft dit besluit op 13 oktober 2022 beoordeeld [2] , evenals de Afdeling [3] op 25 november 2022. Het besluit is in stand gebleven en staat daarmee in rechte vast.
4.1.
Op 24 juli 2023 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag ingediend. Die aanvraag ligt ten grondslag aan het nu bestreden besluit. Eiser stelt dat ook de tweede woning van zijn familie in Gambia in brand is gestoken, vermoedelijk door de familie [naam 2] . Eisers moeder is hierbij gewond geraakt. Eisers vriendin en biologische kind moesten toen vluchten. Bij een bootongeluk op weg naar Spanje, ongeveer een jaar geleden, zijn zij beiden omgekomen. Eiser vreest bij terugkeer door de familie [naam 2] te worden omgebracht. Ter onderbouwing heeft eiser drie foto’s overgelegd: van een geboorteakte, zijn vriendin en een afgebrand huis.
4.2.
Verweerder heeft de aanvraag niet-ontvankelijk verklaard omdat sprake is van een opvolgende aanvraag waarin geen nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn gekomen die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Hij heeft dit gedaan onder verwijzing naar het hierboven genoemde besluit van 21 februari 2022 [4] .
Is er sprake van nieuwe relevante elementen?
5. Eiser meent dat sprake is van nieuwe relevante elementen. De foto’s en de ontwikkelingen die hebben plaatsgevonden, geven een overtuigend beeld van zijn situatie. Het feit dat zijn vriendin met hun kind op een gammele boot is gestapt geeft aan dat de situatie zeer ernstig was. Eiser meent aannemelijk te hebben gemaakt bij terugkeer zeer een groot gevaar te lopen.
5.1.
Uit het arrest LH [5] volgt dat het door verweerder te verrichten onderzoek naar de ontvankelijkheid van de opvolgende asielaanvraag (ontvankelijkheidsonderzoek) bestaat uit twee fasen (punt 35):
  • Verweerder dient uit te maken of er nieuwe elementen of bevindingen aan de orde zijn of door eiser zijn overgelegd (punt 36);
  • Slechts indien daarvan daadwerkelijk sprake is, dient verweerder na te gaan of die nieuwe elementen en bevindingen de kans aanzienlijk groter maken dat eiser in aanmerking komt voor erkenning als persoon die internationale bescherming geniet (punt 37).
5.2
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de problemen van eisers gestelde vriendin en hun gestelde kind terecht aangemerkt als nieuwe bevinding/element en vervolgens beoordeeld of deze nieuwe bevinding de kans aanzienlijk groter maakt dat de vreemdeling in aanmerking komt voor internationale bescherming (relevant is voor de beoordeling). Daarbij heeft verweerder kunnen betrekken dat de gestelde problemen met de familie [naam 2] voortkomen uit wat al beoordeeld is in de vorige procedure en ongeloofwaardig is bevonden. Bovendien heeft eiser de brand en de problemen van zijn gestelde vriendin en kind niet aannemelijk gemaakt. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat er een brand heeft plaatsgevonden, dat die veroorzaakt zou zijn door de familie [naam 2] of dat de brand een causaal verband heeft met de eerder ongeloofwaardig geachte problemen rondom de diefstal van [diersoort] , waarover in de voorgaande procedure al is geoordeeld. De foto’s die hij heeft overgelegd zijn onduidelijk en onleesbaar, en geven geen onderbouwing van eisers relaas. Ook werpt verweerder terecht tegen dat eiser eerder heeft verklaard geen kinderen te hebben en dat hij pas in deze procedure anders verklaart. Verweerder heeft daarom kunnen concluderen dat er geen sprake is van nieuwe elementen die relevant zijn voor de inhoudelijke behandeling van eisers asielaanvraag en de aanvraag niet inhoudelijk hoeven te behandelen. Deze beroepsgrond slaagt daarom niet.
Het terugkeerbesluit
6. Eiser heeft geen (individuele) omstandigheden aangevoerd op grond waarvan verweerder had moeten afzien van het inreisverbod dan wel de duur van het inreisverbod had moeten verkorten.

Conclusie en gevolgen

7. Verweerder heeft de aanvraag terecht niet-ontvankelijk verklaard en kon een inreisverbod voor de duur van twee jaar opleggen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft.
8. Omdat op het beroep van eiser is beslist en de rechtbank dit ongegrond heeft verklaard, is een voorlopige voorziening niet meer nodig. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om die reden af.
9. Eiser krijgt in beide zaken geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.L. Roubos, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van drs. M.A.J. Arts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan, voor zover het de hoofdzaak betreft, een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele rechten.
2.Zie uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, NL22.4541 (niet gepubliceerd).
3.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, V 290.593.0410.
4.Dit staat ook in artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vreemdelingenwet 2000.
5.Het arrest van het Hof van Justitie in de zaak L.H. tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, C-921/19, ECLI:EU:C:2021:478.