ECLI:NL:RBDHA:2023:15057

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 oktober 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.29856
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • J. Boerlage - van den Bosch
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Gambiaanse vreemdeling in het kader van de Vreemdelingenwet 2000

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Gambiaanse vreemdeling, eiser, die in detentie was geplaatst op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een disproportionele staandehouding en dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid voldoende gronden had om de maatregel van bewaring op te leggen. Eiser had de vertrektermijn ongebruikt laten verstrijken en had verklaard niet terug te willen keren naar Gambia. De rechtbank concludeerde dat er een reëel zicht op uitzetting bestond en dat de staatssecretaris voortvarend handelde in het uitzettingsproces. Eiser had aangevoerd dat hij medische redenen had voor uitstel van vertrek, maar de rechtbank oordeelde dat dit niet voldoende was om de bewaring onrechtmatig te achten. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.29856

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

geboren op [geboortedatum] ,
van Gambiaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. E.J.P. Cats),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 29 september 2023 met behulp telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
(lichte gronden)
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit 2000 heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (een lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2.1.
Ter zitting heeft de staatssecretaris de lichte grond 4b laten vallen.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. Eiser meent dat de binnentreding voorafgaande aan de staandehouding, hoewel gebruik is gemaakt van een machtiging tot binnentreden, onevenredig is geweest. Eiser is erg geschrokken toen hij om kwart over zeven in de ochtend van zijn bed werd gelicht, omdat zou zijn gebleken dat hij niet wilde meewerken aan terugkeer.
4.1.
De rechtbank is met verweerder van oordeel dat niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is van een disproportionele staandehouding van eiser. Uit het proces-verbaal van staandehouding, overbrenging en ophouding volgt dat de staatssecretaris (de twee ambtenaren belast met het toezicht op vreemdelingen) gebruik heeft gemaakt van zijn bevoegdheid tot staande houden en met een machtiging tot binnentreden in een woning de kamer van eiser op het AZC is binnengetreden. Dat dit plaatsvond om kwart over zeven in de ochtend acht de rechtbank niet onevenredig. Verder is voor een staandehouding op grond van artikel 50, eerste lid, van de Vw voldoende dat sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. De beroepsgrond slaagt niet.
Grondslag en gronden
5. Eiser stelt dat hij huisvesting had, nu hij op het AZC Hardenberg woonde. Verder meent eiser dat er geen sprake is van een risico aan onttrekking aan het toezicht is. Eiser had inkomen, hij werkte legaal bij de McDonald’s, en heeft ook een BSN-nummer gekregen. Verder heeft hij zich altijd aan zijn meldplicht gehouden.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Hij heeft geen rechtmatig verblijf en aan hem is een terugkeerbesluit uitgereikt. Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3c, 3i en 4a, in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de licht gronden 4c en 4d onbesproken.
Lichter middel
6. Eiser voert aan dat hij suikerziekte (diabetes 1) heeft en dat hij daarom uitstel van vertrek heeft aangevraagd. De bewaring valt hem daarom zwaar en eiser wil zich graag houden aan een meldplicht. Ter zitting heeft eiser aangegeven dat het eten dat hij in het detentiecentrum krijgt niet goed voor hem is, omdat dit niet samengaat met zijn ziekte.
6.1.
Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd en het risico op onttrekking dat hieruit volgt, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht naar Gambia. Een lichter middel volstond derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Eiser heeft op 13 september 2023 de vertrektermijn ongebruikt laten verstrijken en heeft in de vertrekgesprekken verklaard niet terug te willen keren naar Gambia. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. Eiser krijgt in het detentiecentrum insuline voor zijn suikerziekte. Indien eiser meent dat het eten vanwege de suikerziekte niet goed voor hem is, kan eiser dit aankaarten bij de medische dienst of via zijn advocaat.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat de staatssecretaris al op 2 augustus 2023 een laissez passer (lp) heeft aangevraagd, terwijl de rechtbank toen nog geen uitspraak had gedaan op zijn beroep tegen de afwijzende asielbeschikking. Eiser meent dat de staatssecretaris eerst een gesprek met hem had moeten voeren alvorens tot inbewaringstelling over te gaan. Daarnaast stelt eiser dat hij heeft verklaard dat hij wel wil meewerken, maar niet kan terugkeren. Tot slot stelt eiser dat inmiddels twee maanden zijn verstreken sinds de lp-aanvraag en er nog geen reactie is van de Gambiaanse autoriteiten. Ook heeft eiser een verzoek om uitstel van vertrek om medische redenen ingediend, zodat ook om die reden geen uitzetting dient plaats te vinden.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. De staatssecretaris heeft op de derde dag van de inbewaringstelling een eerste uitzettingshandeling verricht, namelijk het voeren van een vertrekgesprek. Verder heeft de staatssecretaris ter zitting aangegeven dat er op 22 september 2023 is gerappelleerd op de lp-aanvraag. Verder is de rechtbank van oordeel dat er een reëel zicht op uitzetting naar Gambia bestaat. De rechtbank ziet geen aanknopingspunten voor het oordeel dat Gambia in algemene zin weigert lp’s te verstrekken. Daarnaast zijn er geen aanwijzingen dat dit in het geval van eiser anders zal zijn. De rechtbank is verder van oordeel dat het feit dat de staatssecretaris de lp heeft aangevraagd voordat uitspraak is gedaan op het beroep tegen de afwijzende asielbeschikking – los van de vraag of de staatssecretaris dit mocht doen – dit ruim voor de inbewaringstelling is gebeurd en dit niet raakt aan de rechtmatigheid van de bewaring. Tot slot heeft de staatssecretaris ter zitting aangegeven dat met spoed een aanvraag medisch onderzoek is opgevraagd bij het Bureau Medisch Advies (BMA) en dat de uitkomst hiervan niet lang hoeft te duren. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat eiser de beslissing op de aanvraag voor uitstel van vertrek op grond van artikel 64 van de Vw niet in bewaring kan afwachten. Niet valt op voorhand te zeggen dat de staatssecretaris niet in staat is om de artikel 64-procedure binnen een redelijke termijn af te ronden. Eiser kan de uitslag van het BMA afwachten in het detentiecentrum.
Conclusie
8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Boerlage - van den Bosch, rechter, in aanwezigheid van Z.P. de Wilde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.