In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 september 2023 uitspraak gedaan in een familiekwestie waarbij de vader verzocht om een ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kinderen en om een zorgregeling vast te stellen. De vader heeft al vier jaar geen contact meer met zijn kinderen, die stellig hebben aangegeven geen contact met hem te willen. De rechtbank heeft in haar beoordeling de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator betrokken, die beiden concludeerden dat er geen sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen die een ondertoezichtstelling noodzakelijk zou maken. De moeder heeft zich steeds verzet tegen contact tussen de vader en de kinderen, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen loyaal zijn aan de moeder en dat hun afwijzing van contact met de vader langdurig en stellig is. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen, omdat een zorgregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen zou zijn. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het doorbreken van de impasse bij de ouders ligt en niet bij de kinderen. De uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. A.M.M. Vingerling, bijgestaan door griffier mr. J.J. Laterveer-Runderkamp.