ECLI:NL:RBDHA:2023:15064

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 september 2023
Publicatiedatum
6 oktober 2023
Zaaknummer
C/09/604806 / FA RK 20-9261
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot ondertoezichtstelling en zorgregeling in een complexe familiezakenkwestie met langdurige afwezigheid van contact tussen vader en kinderen

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 7 september 2023 uitspraak gedaan in een familiekwestie waarbij de vader verzocht om een ondertoezichtstelling van zijn minderjarige kinderen en om een zorgregeling vast te stellen. De vader heeft al vier jaar geen contact meer met zijn kinderen, die stellig hebben aangegeven geen contact met hem te willen. De rechtbank heeft in haar beoordeling de rapporten van de Raad voor de Kinderbescherming en de bijzondere curator betrokken, die beiden concludeerden dat er geen sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van de kinderen die een ondertoezichtstelling noodzakelijk zou maken. De moeder heeft zich steeds verzet tegen contact tussen de vader en de kinderen, en de rechtbank heeft vastgesteld dat de kinderen loyaal zijn aan de moeder en dat hun afwijzing van contact met de vader langdurig en stellig is. De rechtbank heeft de verzoeken van de vader afgewezen, omdat een zorgregeling op dit moment niet in het belang van de kinderen zou zijn. De rechtbank benadrukt dat de verantwoordelijkheid voor het doorbreken van de impasse bij de ouders ligt en niet bij de kinderen. De uitspraak is gedaan door kinderrechter mr. A.M.M. Vingerling, bijgestaan door griffier mr. J.J. Laterveer-Runderkamp.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Enkelvoudige kamer
Rekestnummer: FA RK 20-9261
Zaaknummer: C/09/604806
Datum beschikking: 7 september 2023

Verdeling van de zorg- en opvoedingstaken

Beschikking op het op 15 december 2020 ingekomen verzoek van:

[naam1] ,

de vader,
wonende te [woonplaats1] ,
advocaat: mr. M.P.L.M. Buijsrogge te Arnhem.
Als belanghebbende wordt aangemerkt:

[naam2] ,

de moeder,
wonende te [woonplaats2] ,
advocaat: mr. M. Hoogeveen te Gouda.

Procedure

Bij beschikking van 4 november 2021 van deze rechtbank is, voor zover hier van belang:
  • bepaald dat voortaan aan de vader en de moeder gezamenlijk het gezag zal toekomen over de minderjarige [minderjarige1] ;
  • bepaald dat de moeder met ingang van heden de vader elke twee maanden schriftelijk informatie zal verschaffen over de ontwikkeling en het welzijn van de kinderen, alsmede over het vermogen van de kinderen en dat zij daarbij zal voegen een kopie van het laatste schoolrapport en een goed gelijkende recente kleurenfoto van elk van de kinderen;
  • mr. [naam3] benoemd tot bijzondere curator over de kinderen;
  • de behandeling van het verzoek betreffende de zorgregeling pro forma aangehouden tot 15 januari 2022.
Bij beschikking van 12 augustus 2022 van deze rechtbank is een beslissing ten aanzien van de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken aangehouden en heeft de rechtbank de Raad verzocht om een onderzoek te verrichten naar de vraag of de kinderen zodanig in hun ontwikkeling worden bedreigd dat een ondertoezichtstelling noodzakelijk is. De Raad is verzocht om de rechtbank te rapporteren en te adviseren. De behandeling van de zaak is aangehouden tot 1 februari 2023 pro forma.
De rechtbank heeft wederom kennisgenomen van de stukken, waaronder thans ook:
- het rapport en advies van de Raad van 8 februari 2023, kenmerk
[kenmerk] ;
- het F9-formulier van 2 maart 2023 van de zijde van de moeder;
- het F4-formulier van 9 maart 2023 van de zijde van de vader;
- het F9-formulier van 17 maart 2023 van de zijde van de vader.
De minderjarigen [minderjarige2] , [minderjarige3] en [minderjarige1] [geslachtsnaam] hebben zich schriftelijk uitgelaten over het verzoek.
Op 13 juli 2023 is de behandeling ter terechtzitting voortgezet. Hierbij zijn verschenen: de vader met zijn advocaat, de moeder met haar advocaat en [naam4] namens de Raad.

Beoordeling

De rechtbank handhaaft al dat wat bij genoemde beschikking is overwogen en beslist.
De ondertoezichtstelling
De vader heeft tijdens de zitting verzocht om een ondertoezichtstelling van, naar de rechtbank begrijpt, [minderjarige1] . Hij is van mening dat een ondertoezichtstelling gezien de situatie voor de hand ligt en vraagt zich af wat er nog nodig is om wel te concluderen dat sprake is van een bedreigde ontwikkeling van [minderjarige1] . Ingeval van een ondertoezichtstelling kan de rechter schriftelijke aanwijzingen geven. Een en ander zou via [minderjarige1] kunnen doorwerken naar [minderjarige2] en [minderjarige3] .
De moeder stelt zich primair op het standpunt dat de vader in zijn verzoek niet-ontvankelijk moet worden verklaard omdat het verzoek eerst mondeling tijdens de zitting is gedaan. Een dergelijk verzoek moet schriftelijk worden gedaan en met redenen omkleed zijn. Subsidiair is zij van mening dat het verzoek moet worden afgewezen, onder verwijzing naar het rapport van de Raad. De situatie is weliswaar zorgelijk, maar niet zodanig dat sprake moet zijn van een ondertoezichtstelling. Het gaat goed met de kinderen en zij weten zelf de weg naar hulpverlening te vinden. [minderjarige2] en [minderjarige3] hebben al hulpverlening en [minderjarige1] weet ook waar hij voor hulp terecht kan, aldus de moeder.
De Raad concludeert in zijn rapport dat een ondertoezichtstelling van de kinderen niet nodig is, omdat geen sprake is van een ernstig bedreigde ontwikkeling van de kinderen. Het gaat goed (genoeg) met de kinderen en zij lijken niet (ernstig) te lijden onder de situatie.
De rechtbank zal de vader in zijn betreffende de ondertoezichtstelling verzoek ontvangen. Hoewel een dergelijk verzoek inderdaad in beginsel schriftelijk en gemotiveerd moet worden ingediend, ligt de indiening naar het oordeel van de rechtbank in de rede gezien het eerder door de rechtbank verzochte onderzoek naar een mogelijke ondertoezichtstelling door de Raad. De rechtbank acht het invoelbaar dat de vader dit verzoek doet als een soort laatste redmiddel, dan wel als noodkreet om de huidige impasse te kunnen doorbreken. Bovendien is de vader bevoegd om dit verzoek te doen, nu de Raad geen verzoek tot ondertoezichtstelling doet. De rechtbank ziet echter geen reden om af te wijken van de conclusie van de Raad. Evenals de vader is de rechtbank van oordeel dat een ondertoezichtstelling van [minderjarige2] en [minderjarige3] gelet op hun leeftijd, zij worden achttien jaar op 29 oktober 2023, geen toegevoegde waarde meer heeft. [minderjarige1] is momenteel vijftien jaar en – evenals [minderjarige2] en [minderjarige3] – zeer volhardend in zijn mening dat hij geen contact met de vader wil. Uit het rapport van de Raad en uit dat wat tijdens de zitting is besproken, blijkt dat het naar omstandigheden goed (genoeg) gaat met [minderjarige1] . [minderjarige1] heeft last van de spanningen en de belasting die deze procedure met zich mee brengt. Er is echter niet gebleken van kindsignalen of ernstige zorgen over zijn dagelijkse functioneren en hij maakt niet de indruk te lijden onder het feit dat hij momenteel geen contact met zijn vader heeft. [minderjarige1] is over naar het volgende schooljaar en hij heeft in het gesprek met de Raad aangegeven geen behoefte te hebben aan hulpverlening. Mocht hij daar wel behoefte aan hebben, dan staat de moeder ervoor open om dit te regelen. De rechtbank is daarom evenals de Raad van oordeel dat geen sprake is van een (zodanig) ernstige ontwikkelingsbedreiging die een ondertoezichtstelling noodzakelijk maakt. Dit laat onverlet dat de rechtbank wel degelijk zorgen heeft over [minderjarige1] , en over [minderjarige2] en [minderjarige3] , alleen niet in die zin dat daarmee de juridische toets voor een ondertoezichtstelling wordt doorstaan. De rechtbank zal het verzoek van de vader dan ook afwijzen.
De zorgregeling
De vader handhaaft zijn verzoek om een zorgregeling met de kinderen vast te stellen. Hij kan zich niet vinden in het beeld dat de moeder de afgelopen jaren van hem heeft geschetst en dat volgens hem door haar is doorgegeven aan de kinderen. Ook kan hij zich niet vinden in het beeld dat de Raad in het rapport van hem neerzet. Hij heeft de kinderen inmiddels vier jaar niet gezien, terwijl hem naar zijn mening geen verwijt te maken valt over zijn opstelling naar de kinderen. Het enige dat hij gedaan heeft, is een punt zetten achter de uitzichtloze relatie met de moeder. Dat hij niet meer met de moeder samen is, betekent niet dat hij ook van de kinderen gescheiden moet worden. Hij vindt het onbegrijpelijk dat de Raad en de moeder aangeven dat het goed (genoeg) gaat met de kinderen. Het is duidelijk dat [minderjarige2] en [minderjarige3] worstelen met de situatie en het is de vraag wanneer [minderjarige1] volgt. Contact met hun vader is essentieel voor hun identiteitsontwikkeling, maar daar is al vier jaar geen sprake meer van, door toedoen van de moeder. De moeder blijft ondanks het advies van de bijzondere curator en ondanks de eerdere pogingen van de rechtbank om de ouders met elkaar in gesprek te laten gaan, alle hulpverlening afwijzen. Een gesprek tussen hen zou juist een positieve uitwerking kunnen hebben op de kinderen. Nu blijven zij hangen in hun afwijzende houding naar hem. Hij wil daarom nog steeds heel graag dat er een gesprek zal plaatsvinden tussen de kinderen en hem. Ten slotte wijst de vader erop dat het tijdsverloop, mede door het onderzoek door de Raad en de benoeming van een bijzondere curator, in zijn nadeel heeft gewerkt. Hij wordt nu geconfronteerd met een voldongen feit dat voor hem niet te accepteren is.
De moeder is nog altijd van mening dat het verzoek van de vader moet worden afgewezen. De kinderen zijn zeer stellig in hun mening dat zij geen contact met de vader willen. Zij zijn toe aan rust en de moeder hoopt daarom dat de strijd nu kan worden gestaakt. Het gaat naar omstandigheden goed met de kinderen. Het feit dat [minderjarige2] en [minderjarige3] inmiddels gestopt zijn op het gymnasium en onderwijs volgen op een lager niveau, wil niet zeggen dat het niet goed met hen gaat. Met name [minderjarige2] en [minderjarige3] zijn zich gezien hun leeftijd aan het ‘losmaken’ in die zin dat zij zelfstandiger worden. Het is juist positief dat zij zelf hebben aangegeven hulp te willen voor de problemen waar zij tegenaan lopen. De moeder vindt nog steeds dat oudergesprekken geen zin hebben. Het lukte tijdens de relatie al niet om met de vader in gesprek te gaan. Dergelijke gesprekken leiden alleen maar tot nog meer verwijten. De vader uit in zijn stukken ook alleen verwijten naar haar. Bovendien zullen die gesprekken er niet toe leiden dat de mening van de kinderen verandert. De moeder betwist dat de kinderen hun mening hebben gevormd op grond van het door haar geschetste negatieve beeld van de vader. Zij hebben dit beeld van de vader zelf gevormd, mede door de rol van de vader tijdens de relatie. Als de kinderen contact willen met de vader dan weten zij hem wel te vinden, maar zij willen het echt niet. Bovendien moet de vader niet vergeten dat de kinderen zich de afgelopen vier jaar hebben ontwikkeld en dus zijn veranderd. Zij zijn heel goed in staat om voor zichzelf op te komen, aldus de moeder.
De Raad stelt voorop dat het duidelijk is dat het niet goed is voor de kinderen dat zij geen contact hebben met de vader. Zij worden daardoor geschaad in hun sociaal-emotionele ontwikkeling. Om dit op te lossen zijn echter beide ouders nodig en de verantwoordelijkheid voor het doorbreken van de huidige impasse moet niet bij de kinderen worden gelegd. Het zou fantastisch zijn als er een gesprek tussen de vader en de kinderen zou plaatsvinden, maar het is zeer de vraag of dat nog haalbaar is. De kinderen hebben gekozen voor de moeder en zij zijn zich er ongetwijfeld van bewust dat contact met de vader ook van invloed zal zijn op hun relatie met de moeder. Bovendien zijn de kinderen gelet op hun leeftijd goed in staat hun mening te vormen en te verwoorden. Zij hebben inmiddels hun eigen waarheid gevormd en het is niet eenvoudig om die waarheid na vier jaar nog te wijzigen, zoals de vader wenst.
De rechtbank overweegt als volgt. Vaststaat dat de kinderen inmiddels sinds maart 2019 geen contact meer hebben met hun vader. De kinderen verkeren in een loyaliteitsconflict. Zij hebben ervoor gekozen om zich loyaal te tonen aan de moeder en zij zijn zeer volhardend in hun standpunt dat zij geen enkel contact met de vader willen. De benoeming van een bijzondere curator om onder meer te onderzoeken wat de mogelijkheden zijn om het contact tussen de vader en de kinderen te herstellen, heeft geen verandering in de situatie teweeggebracht. Ook het onderzoek door de Raad, ten aanzien waarvan de rechtbank eerder overwoog dat in dat kader mogelijk wel het gesprek tussen de ouders op gang zou kunnen worden gebracht, heeft niet geleid tot verandering in de situatie. De rechtbank is met de vader van oordeel dat de situatie zeer schrijnend is en is evenals de Raad van oordeel dat de sleutel voor de verandering van de schrijnende situatie bij de ouders ligt en niet bij de kinderen. Het is echter niet gelukt om de ouders door middel van hulpverlening met elkaar in gesprek te laten gaan. De moeder heeft vanaf het begin van deze procedure iedere vorm van hulpverlening voor het tot stand brengen van communicatie tussen de vader en haar afgewezen, met als reden dat gesprekken met de vader geen zin hebben. Hoewel de wens van de vader om met de moeder in gesprek te gaan begrijpelijk en invoelbaar is, is voor een verwijzing naar een hulpverleningstraject de instemming en medewerking van beide ouders vereist. Daar is in dit geval geen sprake van. Voor hulp in een gedwongen kader is, zoals hierboven is overwogen, onvoldoende aanleiding. De rechtbank is daarom, hoe pijnlijk de rechtbank dit ook vindt, niet bij machte om de huidige situatie te doorbreken.
Het feit dat sprake is geweest van tijdsverloop, zoals de vader terecht aanvoert, is inherent aan het voeren van een gerechtelijke procedure. Bovendien heeft de zaak gedurende het tijdsverloop niet stilgelegen. De bijzondere curator heeft immers met de ouders en de kinderen gesproken en een rapport uitgebracht en ook heeft er een onderzoek door de Raad plaatsgevonden. De inzet van de bijzondere curator en de Raad en het daarmee onvermijdelijk gepaard gaande tijdsverloop, komen uiteindelijk de zorgvuldigheid van de behandeling van de zaak ten goede. De rechtbank deelt het standpunt van de vader dan ook niet dat dit tijdsverloop enkel in zijn nadeel heeft uitgepakt.
De rechtbank acht de wens van de vader om met de kinderen in gesprek te gaan invoelbaar. Gelet echter op de langdurige afwijzende houding van de kinderen jegens de vader, hun loyaliteit naar de moeder en gezien hun leeftijd, vreest dat rechtbank dat een dergelijk gedwongen gesprek alleen maar zal leiden tot verdere afwijzing van de vader door de kinderen. De rechtbank acht het door de vader gewenste gesprek daarom niet haalbaar. Bovendien is de rechtbank niet bij machte te bepalen dat een dergelijk gesprek moet plaatsvinden en de kinderen zodoende te dwingen om daaraan mee te werken. De kinderen hebben ook al in gesprek moeten gaan met de bijzondere curator en de Raad. Uit de door hen voorafgaand aan de zitting aan de rechtbank gestuurde brieven, blijkt dat zij hun mening niet willen bijstellen en dat zij het beu zijn om steeds opnieuw hun mening te moeten geven en daarvoor verantwoording te moeten afleggen. De rechtbank kan naar de moeder toe enkel benadrukken dat zo’n gesprek de vader mogelijk zou kunnen helpen om met de huidige situatie om te gaan en dat het voor de identiteitsontwikkeling en de sociaal-emotionele ontwikkeling van de kinderen van belang is dat zij wel contact met de vader hebben. De rechtbank hoopt dat mettertijd wel een gesprek tussen de kinderen en de vader mogelijk zal zijn, temeer nu al gebleken is dat de kinderen zelfstandiger worden en ook meer loskomen van de moeder. Tijdens de zitting heeft de moeder desgevraagd aangegeven dat de kinderen alle drie beschikken over de contactgegevens van de vader, zodat zij in staat zijn om zelfstandig contact met de vader op te nemen.
De rechtbank ziet bij deze stand van zaken, in het bijzonder gelet op de stellige en langdurig afwijzende houding van de kinderen tegenover elke vorm van contact met de vader, geen mogelijkheden om een zorgregeling vast te stellen. Dit omdat zij een beslissing moet nemen die haar in het belang van de kinderen wenselijk voorkomt (1:253a, eerste lid van het BW). Naar het oordeel van de rechtbank is een zorgregeling op dit moment niet in hun belang. De rechtbank zal het daartoe strekkende verzoek van de vader dan ook afwijzen.

Beslissing

De rechtbank:
wijst de verzoeken van de vader met betrekking tot de ondertoezichtstelling en de vaststelling van een zorgregeling af.
Deze beschikking is gegeven door mr. A.M.M. Vingerling, kinderrechter, bijgestaan door
mr. J.J. Laterveer-Runderkamp als griffier, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
7 september 2023.