ECLI:NL:RBDHA:2023:1508

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
NL21.9641
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening in vreemdelingenzaak wegens niet-ontvankelijkheid

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening in het kader van een vreemdelingenrechtelijke procedure. De verzoeker, vertegenwoordigd door mr. N. van Bremen, had eerder een aanvraag voor een reguliere verblijfsvergunning ingediend, welke door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was afgewezen. Na het indienen van bezwaar tegen deze afwijzing, verzocht de verzoeker op 17 juni 2021 de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Het bezwaar werd op 24 februari 2022 ongegrond verklaard, waarna de verzoeker beroep instelde en op 3 maart 2022 opnieuw een verzoek om voorlopige voorziening indiende.

De voorzieningenrechter heeft de zaak zonder zitting behandeld op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechter overwoog dat een verzoek om voorlopige voorziening alleen mogelijk is als er een bezwaar of beroep aanhangig is. Aangezien het bezwaar al was beslist, was er geen bezwaar meer aanhangig. Het verzoek om voorlopige voorziening werd gelijkgesteld met een verzoek dat gedaan wordt hangende het beroep bij de bestuursrechter. De rechtbank had eerder op 12 juni 2022 uitspraak gedaan op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening van 3 maart 2022 afgewezen.

De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen beroepsprocedure meer liep en dat het verzoek om voorlopige voorziening kennelijk niet-ontvankelijk was wegens het ontbreken van connexiteit. Er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door mr. E.F. Bethlehem, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en werd openbaar gemaakt via geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9641

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam], verzoeker

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. N. van Bremen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 11 juni 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een reguliere verblijfsvergunning afgewezen.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Hij heeft tevens op 17 juni 2021 de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Bij het besluit van 24 februari 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Ook heeft verzoeker op 3 maart 2022 een nieuw verzoek om een voorlopige voorziening te treffen ingediend.
De voorzieningenrechter doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb is een verzoek om een voorlopige voorziening alleen mogelijk als er ook een bezwaar (of beroep) aanhangig is.
2. Aangezien verweerder al op het bezwaar heeft beslist, is er geen bezwaar meer aanhangig. Op grond van artikel 8:81, vijfde lid, van de Awb wordt het verzoek om voorlopige voorziening gelijkgesteld met een verzoek dat wordt gedaan hangende het beroep bij de bestuursrechter.
3. Bij uitspraak van 12 juni 2022, zaaknummer NL22.3632, heeft de rechtbank uitspraak gedaan op het beroep. Verder heeft de rechtbank op 12 juni 2022, zaaknummer NL22.3633, het verzoek om een voorlopige voorziening van 3 maart 2022 afgewezen. Het verzoek om een voorlopige voorziening van 17 juni 2021 is nog aanhangig.
4. Vastgesteld wordt dat er geen beroepsprocedure meer loopt. Het verzoek is kennelijk niet-ontvankelijk wegens het ontbreken van connexiteit.
5. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter verklaart het verzoek om een voorlopige voorziening niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. R. de Mul, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.