ECLI:NL:RBDHA:2023:15122

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
C-09-644168-HA RK 23-91
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopig deskundigenonderzoek inzake het Smaakverbod voor e-sigaretten

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 oktober 2023 een tussenbeschikking gegeven in een kort geding waarin British American Tobacco International (Holdings) B.V. en Nicoventures Holding Limited (hierna gezamenlijk aangeduid als 'BAT') een verzoek hebben ingediend voor een voorlopig deskundigenonderzoek. Dit verzoek is ingediend in het kader van de juridische strijd tegen de Staat der Nederlanden, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, over het Smaakverbod voor e-sigaretten, dat per 1 januari 2023 van kracht is geworden. BAT stelt dat het Smaakverbod onrechtmatig is en dat het de volksgezondheid schaadt door het gebruik van e-sigaretten te ontmoedigen, terwijl deze producten minder schadelijk zouden zijn dan traditionele sigaretten. De rechtbank heeft geoordeeld dat het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek toewijsbaar is, omdat dit kan bijdragen aan de beoordeling van de relevante feiten en omstandigheden in de bodemprocedure die BAT heeft aangespannen. De rechtbank heeft partijen gelast om in onderling overleg te treden over de vragen die aan de deskundigen moeten worden voorgelegd en over de te benoemen deskundigen. De rechtbank heeft daarbij aangegeven dat de deskundigen een gedragswetenschappelijke achtergrond moeten hebben. De beslissing over de benoeming van de deskundigen en de vragen die zij moeten beantwoorden, is aangehouden tot de partijen overeenstemming bereiken of tot de rechtbank een beslissing neemt over de voorgestelde deskundigen.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK DEN HAAG

Team handel
Zittingsplaats Den Haag
zaaknummer / rekestnummer: C/09/644168 / HA RK 23-91
Beschikking van 4 oktober 2023
in de zaak van

1.British American Tobacco International (Holdings) B.V.,

h.o.d.n. British American Tobacco Nederland,
te Amstelveen,
2.
Nicoventures Holding Limited,
te Londen, Verenigd Koninkrijk,
verzoeksters,
advocaten mrs. G. te Winkel, S. Coolen en R. Melissen te Amsterdam,
tegen
de Staat der Nederlanden, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
te Den Haag,
verweerder,
advocaten mrs. G.A. Dictus, P.J. Tanja en A.D. Röell te Den Haag.
Verzoekster worden hierna gezamenlijk (in enkelvoud) aangeduid als ‘BAT’. Verweerder wordt hierna ‘de Staat’ genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
­ het op 13 maart 2023 ingekomen verzoekschrift van BAT met bijlagen;
­ het op 15 augustus 2023 ingekomen verweerschrift van de Staat met bijlagen;
­ de brief van de Staat van 17 augustus 2023, met als bijlage een kopie van het vonnis van de rechtbank van 16 augustus 2023 in de zaak met zaaknummer C/09/646505 / HA ZA 23-367.
1.2.
Op 23 augustus 2023 is de mondelinge behandeling gehouden. Hierbij zijn door beide partijen pleitnoties overgelegd. Tijdens de zitting de datum voor de beschikking bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
In november 2018 heeft de Staat met een groot aantal organisaties het Nationaal Preventieakkoord (hierna: het Preventieakkoord) gesloten en gepubliceerd. Met het Preventieakkoord wordt beoogd een gezonder Nederland in 2040 te realiseren. Het omvat maatregelen gericht op het terugdringen van roken, overgewicht en problematisch alcoholgebruik. Met betrekking tot roken is de doelstelling dat in 2040 minder dan 5% van de Nederlandse volwassenen en 0% van de jongeren en zwangeren rookt. Met een pakket aan maatregelen wordt beoogd roken (verder) te denormaliseren, een rook- en tabaksvrije omgeving te realiseren en het stoppen met roken te stimuleren. In het Preventieakkoord zijn ook maatregelen opgenomen om het gebruik van e-sigaretten te ontmoedigen.
2.2.
Bij Besluit van 21 november 2022, houdende de wijziging van het Tabaks- en rookwarenbesluit in verband met de regulering van smaken voor e-sigaretten (hierna: ‘de AMvB’) is artikel 2.4 van het Tabaks- en rookwarenbesluit gewijzigd. Voor zover nu relevant luidt artikel 2.4 van het Tabaks- en rookwarenbesluit als gevolg hiervan met ingang van 1 januari 2023 (lid 2 tot en met 4 zijn met de AMvB toegevoegd):
Bij ministeriële regeling worden ter bescherming van de volksgezondheid of ter uitvoering van de tabaksproductenrichtlijn eisen gesteld aan het ontwerp van een elektronische sigaret en een elektronische sigaret zonder nicotine en aan een navulverpakking, navulverpakking zonder nicotine, patroon zonder nicotine en de ingrediënten van nicotinehoudende en niet-nicotinehoudende vloeistof.
Het is verboden andere smaakbepalende additieven te gebruiken als ingrediënten van nicotinehoudende en niet-nicotinehoudende vloeistoffen en van andere onderdelen van elektronische dampwaar dan die zijn aangewezen bij ministeriële regeling.
Aan de smaakbepalende additieven kan bij ministeriële regeling een minimum- of een maximumaantal te combineren smaakbepalende additieven en een minimum- of een maximumhoeveelheid van smaakbepalende additieven worden gesteld.
Bij ministeriële regeling kunnen methoden van onderzoek worden aangewezen die bij uitsluiting beslissend zijn voor de vaststelling of met betrekking tot nicotinehoudende en niet-nicotinehoudende vloeistoffen en andere onderdelen van elektronische dampwaar al dan niet aan de krachtens het tweede of derde lid gestelde eisen is voldaan.
2.3.
Bij Regeling van de Staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport van 22 november 2022, kenmerk 3456548-1038502-WJZ, houdende wijziging van de Tabaks- en rookwarenregeling ter regulering van smaken voor e-sigaretten (hierna: ‘de Ministeriële Regeling’) is, voor zover nu relevant, met ingang van 1 januari 2023 artikel 2.12 aan de Tabaks- en rookwarenregeling toegevoegd. In dit artikel worden limitatief de smaakbepalende additieven vastgelegd die als ingrediënten van nicotinehoudende en niet-nicotinehoudende vloeistoffen en van andere onderdelen van e-sigaretten mogen worden gebruikt.
2.4.
Als gevolg van de AMvB en de Ministeriële Regeling zijn, kort samengevat, andere smaken dan tabakssmaken voor e-sigaretten verboden (hierna: ‘het Smaakverbod’). Op grond van een overgangsregeling kunnen vloeistoffen met smaken anders dan tabak nog tot 1 oktober 2023 geproduceerd en tot 1 januari 2024 verkocht worden.
2.5.
Voorafgaand aan de invoering van het Smaakverbod heeft zowel voor de AMvB als voor de Ministeriële Regeling een internetconsultatie plaatsgevonden. BAT heeft gebruik gemaakt van de mogelijkheid om in de internetconsultatie op de voorgenomen wetgeving te reageren.
2.6.
Bij dagvaarding van 14 april 2023 heeft BAT een bodemprocedure tegen de Staat aanhangig gemaakt (zaak met kenmerk C/09/646505 / HA ZA 23-367, hierna: ‘de bodemprocedure’), waarin zij – kort samengevat – vordert dat voor recht wordt verklaard dat het Smaakverbod onrechtmatig en onverbindend is, dat dat de Staat met de invoering van het Smaakverbod onrechtmatig heeft gehandeld jegens BAT en aansprakelijk is voor de schade die BAT lijdt en nog zal lijden en dat het de Staat wordt bevolen zich te onthouden van de uitvoering althans handhaving van het Smaakverbod. BAT heeft daarbij ook – voor zover nu relevant – bij incidentele vordering gevorderd dat de toepasselijkheid althans handhaving van het Smaakverbod wordt geschorst totdat in de bodemprocedure einduitspraak is gedaan.
2.7.
Op 16 augustus 2023 is in de bodemprocedure vonnis in incident gewezen en is de vordering om de toepasselijkheid/handhaving van het Smaakverbod te schorsen afgewezen. In het vonnis van 16 augustus 2023 is overwogen dat in de hoofdzaak een mondelinge behandeling zal worden bevolen, maar dat het vanwege achterstanden enige tijd kan duren voor er zittingsruimte beschikbaar is en dat zitting gepland kan worden. Tevens is overwogen dat indien het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht dat in deze procedure aan de orde is, wordt toegewezen, het aan partijen is om te bepalen of het zinvol is dat de mondelinge behandeling wel of niet plaatsvindt voordat het voorlopig deskundigenbericht beschikbaar is. Iedere beslissing in de hoofdzaak is aangehouden en de zaak is verwezen naar een fictieve roldatum in de toekomst, in afwachting van beschikbare zittingsruimte.

3.Het verzoek

3.1.
BAT verzoekt de rechtbank een voorlopig deskundigenonderzoek te bevelen. Zij voert daartoe – samengevat – het volgende aan.
3.1.1.
Volgens BAT zal het Smaakverbod niet leiden tot een betere bescherming van de volksgezondheid. Gebleken is dat e-sigaretten bijdragen aan het verminderen van tabaksschade. Er bestaat groeiende consensus onder autoriteiten op het gebied van volksgezondheid dat dat e-sigaretten minder riskant zijn dan conventionele sigaretten. E-sigaretten kunnen dus een cruciale rol spelen bij het minimaliseren van de gezondheidsschade van het roken van tabak. Het volksgezondheidsbeleid zou rokers die nicotineproducten willen blijven gebruiken, moeten aanmoedigen over te stappen op het gebruiken van e-sigaretten (vapen). Verder blijkt uit studies dat de beschikbaarheid van smaken in e-sigaretten een belangrijke rol speelt bij het feit dat rokers e-sigaretten een bevredigend alternatief vinden voor conventionele sigaretten. Het Smaakverbod zal daarom juist de volksgezondheid schaden doordat minder rokers op e-sigaretten overstappen en voormalige rokers die zijn overgestapt op e-sigaretten weer zullen gaan roken. Het Smaakverbod leidt volgens BAT de facto tot een verbod op e-sigaretten, omdat alle smaken voor e-sigaretten worden verboden, met uitzondering van een beperkt aantal additieven dat een tabakssmaak zou moeten kunnen produceren. Gezien het beperkt aantal toegestane additieven is het echter vrijwel onmogelijk om nog enige tabakssmaak te ontwikkelen.
3.1.2.
BAT stelt dat het Smaakverbod een verregaande en onevenredige inbreuk vormt op het vrije verkeer van goederen. Daarnaast is het onrechtvaardig en discriminatoir, omdat het fundamenteel verschillende productcategorieën (e-sigaretten en tabakssigaretten) vanuit dezelfde opvattingen reguleert. De Staat kent geen of onvoldoende gewicht toe aan de rapporten/studies van onafhankelijke deskundigen die BAT tijdens de internetconsultaties aan de Staat heeft toegestuurd. Bovendien is het wetenschappelijk onderzoek waar de Staat zich op beroept grotendeels niet onafhankelijk geanalyseerd. Om die reden verzoekt BAT om twee onafhankelijke deskundigen te benoemen om een duiding te geven aan het wetenschappelijk onderzoek dat beschikbaar is ten aanzien van de e-sigaret en een deskundigenbericht uit te brengen over de werking van de smaken in de e-sigaret en een deskundigenbericht uit te brengen over de werking van smaken in de e-sigaret en daarbij een oordeel te geven over het bewijs waarop de Staatssecretaris de vermeende rechtvaardiging van het Smaakverbod baseert. Een van de te benoemen deskundigen zou een toxicoloog moeten zijn en de andere een gedragskundig econoom. Op basis van het deskundigenbericht kan BAT dan haar positie verder beoordelen in een (mogelijke) juridische procedure tegen de Staat om het Smaakverbod onverbindend te verklaren dan wel buiten toepassing te laten.
3.2.
De Staat voert verweer. Kort gezegd houdt het verweer van de Staat in dat BAT niet langer belang heeft bij het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht, omdat zij de bodemprocedure al is gestart. Verder stelt de Staat dat het middel van voorlopig deskundigenbericht niet bedoeld en geschikt is om de door BAT in haar verzoek geformuleerde vragen te beantwoorden. Het verzoek van BAT is volgens de Staat in strijd met de goede procesorde. De beantwoording van de voorgestelde vragen kan volgens de Staat niet bijdragen aan de voor de bodemprocedure relevante (en nog niet bekende) feiten en omstandigheden. Ook daarom moet volgens de Staat het verzoek worden afgewezen.
3.3.
De stellingen van partijen zullen hierna, voor zover nodig, verder worden besproken.

4.De beoordeling

4.1.
Naar vaste rechtspraak kan een voorlopig deskundigenonderzoek ertoe dienen een partij de mogelijkheid te geven aan de hand van het uit te brengen deskundigenbericht zekerheid te krijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en op die manier beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is de procedure te beginnen of voort te zetten. Aan de rechter die moet oordelen over het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten komt geen discretionaire bevoegdheid toe. Hij moet het onderzoek in beginsel gelasten, als het verzoek ter zake dienend en voldoende concreet is en feiten betreft die met het deskundigenonderzoek bewezen kunnen worden. Dit is anders als de rechter op grond van in de beslissing te vermelden feiten en omstandigheden van oordeel is dat het verzoek in strijd is met de goede procesorde, dat van de bevoegdheid om toepassing van een voorlopig deskundigenonderzoek te verlangen misbruik wordt gemaakt of dat het verzoek moet worden afgewezen op een ander door de rechter zwaarwegend geoordeeld bezwaar. Het verzoek moet ook worden afgewezen als de verzoeker onvoldoende belang heeft bij toewijzing ervan. Bij de beantwoording van de vraag of het verzoek moet worden toegewezen, ligt de toewijsbaarheid van een in een (bodem)procedure in te stellen vordering niet ter beoordeling voor. Gelet op dit laatste zal in deze beschikking niet worden ingegaan op de stellingen van partijen over en weer over nut, noodzaak en (on)rechtmatigheid van het Smaakverbod.
4.2.
De Staat stelt in zijn verweer allereerst dat de situatie waarvoor een voorlopig deskundigenbericht is bedoeld in dit geval al een gepasseerd station is. BAT vraagt een voorlopig deskundigenbericht om – zoals de bedoeling is van een voorlopig deskundigenbericht – aan de hand van dat deskundigenbericht zekerheid te krijgen over de voor de beslissing van het geschil relevante feiten en omstandigheden en daarmee beter te kunnen beoordelen of het raadzaam is een procedure te beginnen of voort te zetten. Zij is ondertussen die bodemprocedure al gestart en stelt daarin zonder reserve dat de Staat onrechtmatig jegens haar handelt met het Smaakverbod. Bij deze stand van zaken is, volgens de Staat, het organiseren van een voorlopig deskundigenbericht niet opportuun en systematisch niet juist. Volgens de Staat is de vraag of het wenselijk is dat een deskundige zich buigt over bepaalde vragen nu aan de bodemrechter. De Staat heeft er daarbij op gewezen dat BAT ter zitting uitdrukkelijk heeft verklaard dat zij de bodemprocedure hoe dan ook zal voortzetten.
4.3.
Dit verweer van de Staat slaagt niet. In dit verband verwijst de rechtbank allereerst op het bepaalde in artikel 202 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Op grond van dit artikel kan een voorlopig deskundigenbericht worden gevraagd zowel voordat een zaak aanhangig is (lid 1) als tijdens een al aanhangig geding (lid 2). Tijdens een al aanhangig geding kan het voorlopig deskundigenbericht worden benut om te kunnen inschatten of een procedure wel of niet zal worden voortgezet. De omstandigheid dat BAT de bodemprocedure inmiddels is gestart, staat dus niet in de weg aan toewijzing van het verzoek om een voorlopig deskundigenbericht . Dit wordt niet anders door de omstandigheid dat BAT in de bodemprocedure volgens de Staat zonder reserve stelt dat de Staat onrechtmatig jegens haar handelt en dat zij ter zitting heeft verklaard dat zij de bodemprocedure hoe dan ook zal voortzetten. Dat in een dagvaarding zonder reserve stellingen worden ingenomen ter onderbouwing van het standpunt van die partij is, dat stelt BAT terecht, verklaarbare processtrategie. Dat staat niet in de weg aan de mogelijkheid om een voorlopig deskundigenbericht te verzoeken. Ook de stelling ter zitting dat de bodemprocedure hoe dan ook wordt voortgezet staat niet in de weg aan toewijzing van het verzoek. Het strekt te ver om in een procedure waarin uitvoerig schriftelijke standpunten zijn ingenomen een partij haar verzoek volledig te ontzeggen door een dergelijke, mogelijke ‘slip of the tongue’ ter zitting Daarbij komt dat ook als BAT de bodemprocedure hoe dan ook zal voortzetten, dit onverlet laat dat zij de resultaten van een voorlopig deskundigenbericht kan gebruiken om haar verdere processtrategie te kunnen bepalen, hetgeen ook een in het kader van het bepaalde in artikel 202 Rv te rechtvaardigen belang is.
4.4.
Aan de vordering in de bodemprocedure wordt blijkens het verzoekschrift ten grondslag gelegd dat het Smaakverbod onrechtmatig is, omdat het in strijd is met Europese regelgeving, meer in het bijzonder met artikel 24 lid 3 van de Tabaksproductenrichtlijn en artikel 34 juncto artikel 36 VWEU. De Staat betwist dat de Tabaksproductenrichtlijn in dit kader van toepassing is en dit verweer van de Staat is (vooralsnog) in het vonnis van 16 augustus 2023 gevolgd. Wat daar verder ook van zij, de toepasselijkheid van artikel 34 juncto artikel 36 VWEU is tussen partijen niet in geschil. Op grond van artikel 34 VWEU zijn kwantitatieve invoerbeperkingen en alle maatregelen van gelijke werking zijn tussen de lidstaten van de EU verboden, met dien verstande dat op grond van artikel 36 VWEU dit artikel geen beletsel vormt voor – kort gezegd en voor zover nu relevant – dergelijke beperkingen die gerechtvaardigd zijn uit hoofde van de bescherming van de gezondheid en het leven van personen. De verboden of beperkingen mogen dan echter geen middel tot willekeurige discriminatie noch een verkapte beperking van de handel tussen lidstaten vormen. Bij de beoordeling van de vordering van BAT moet de bodemrechter beoordelen of het Smaakverbod geschikt, noodzakelijk en evenredig is. Daarbij moet in de beoordeling worden betrokken of de maatregel effectief is, oftewel of het Smaakverbod kan bijdragen aan een verbetering van de volksgezondheid, althans aan het doel om roken – en het gebruik van aanverwante producten zoals de e-sigaret – verder te ontmoedigen.
4.5.
BAT stelt dat het Smaakverbod onrechtmatig is omdat er volgens haar wetenschappelijk bewijs is waaruit volgt dat:
  • de e-sigaret een alternatief is voor tabaksproducten, met een lager risicoprofiel;
  • de smaken van de e-sigaret van belang zijn voor rokende volwassenen die overstappen naar de e-sigaret;
  • regulering van de e-sigaret leidt tot de misvatting dat e-sigaretten net zo schadelijk of zelfs schadelijker zijn dan gewone sigaretten;
  • e-sigaretten, inclusief producten die niet naar tabak smaken, geen ‘gateway’ (toegangspoort) naar roken zijn;
  • ‘dual-use’ van de e-sigaret en een tabakssigaret vaak onderdeel is van de overgang naar volledig stoppen met roken.
Volgens BAT schetst dit wetenschappelijk bewijs een heel ander beeld dan dat van de Staat met betrekking tot de rol van smaken voor de e-sigaret. Bovendien zijn de onderzoeken die de Staat ter rechtvaardiging van het Smaakverbod aandraagt in hoge mate gebaseerd op door overheidsinstanties uitgevoerd onderzoek en ontbreekt een onafhankelijke analyse. De Staat gaat eraan voorbij dat het minder aantrekkelijk maken van de e-sigaret juist een negatief effect zal hebben op de volksgezondheid, omdat minder mensen zullen overstappen van het roken van gewone sigaretten naar het gebruik van de e-sigaret en rokers die al waren overgestapt op de e-sigaret weer zullen gaan roken. Volgens BAT heeft de Staat wetenschappelijk onderzoek dat zijn aannames niet ondersteunt buiten beschouwing gelaten.
4.6.
De rechtbank merkt op dat tussen partijen niet in geschil is dat er veel wetenschappelijk materiaal beschikbaar is over de vragen die in de bodemprocedure beoordeeld moeten worden en dat er in de wetenschap geen overeenstemming bestaat over diverse voor de bodemprocedure mogelijke relevante vraagpunten. Volgens de Staat voegt een (nieuw) rapport weinig toe aan de discussie. Het feit dat verschillende onderzoeken verschillende kanten op wijzen, toont volgens de Staat aan dat er onder deskundigen geen overeenstemming bestaat en een voorlopig deskundigenonderzoek zal dan ook weer onderwerp van discussie zijn. Ook dit betoog van de Staat slaagt niet. Zoals hiervoor al is overwogen, brengen de achtergrond en het doel van het voorlopig deskundigenonderzoek, en het ontbreken van discretionaire bevoegdheid van de rechter om een verzoek wel of niet toe te wijzen, mee dat een onderzoek dat van belang kan zijn voor een verzoekende partij om haar positie in een geschil te bepalen in beginsel toewijsbaar is. Ook een onderzoek waarin nader onderzoek wordt gedaan op basis van andere onderzoeken kan, gelet op het ruime doel waarvoor een voorlopige deskundigenbericht is bedoeld, betrekking hebben op feiten en omstandigheden die relevant kunnen zijn voor een civiele procedure. Hierbij kan ook niet buiten beschouwing worden gelaten dat BAT onderzoek wil laten doen om te onderzoeken of zij het bewijs van de Staat (verder) kan ontkrachten en de omstandigheid dat BAT de onafhankelijkheid van het door / in opdracht van de Staat uitgevoerd onderzoek ter discussie stelt. Een voorlopig deskundigenbericht dat onafhankelijk tot stand komt, kan om die reden ook een rol spelen in de door BAT te maken afweging ten aanzien van haar positie in de bodemprocedure.
4.7.
In hoofdstuk 10 van het verzoekschrift formuleert BAT volgens haar specifieke en gedetailleerde vragen die zij in het voorlopig deskundigenbericht beantwoord wil zien. Dit is een zeer uitvoerige lijst van vragen en de Staat verzet zich er tegen dat – als al een voorlopig deskundigenbericht wordt gelast – (al) die vragen worden beantwoord. De rechtbank is van oordeel dat in elk geval niet is gebleken dat al deze vragen ter zake dienend en voldoende concreet zijn en ziet – mede gelet op de hoeveelheid door BAT geformuleerde vragen – geen aanleiding deze allemaal aan (een) te benoemen deskundige(n) voor te leggen. Hierbij is ook in overweging genomen dat BAT in de door haar geformuleerde vragen verwijst naar diverse ‘appendixen’. Deze appendixen zijn door BAT niet overgelegd of nader geduid, waardoor de kern en relevantie van de in paragraaf 10 genoemde vragen niet (althans niet goed of volledig) te duiden zijn. Volledigheidshalve merkt de rechtbank in dit verband nog op dat in elk geval de vragen naar de vergelijking van de gezondheidsrisico’s van e-sigaretten met conventionele tabaksproducten niet ter zake dienend zijn, omdat – zo stelt de Staat zelf – over de vraag of e-sigaretten (in elk geval op de korte termijn) minder schadelijk zijn dan conventionele tabakssigaretten geen discussie bestaat.
4.8.
In paragraaf 7.3 van haar verzoekschrift stelt BAT dat voor de beoordeling van de vraag of het Smaakverbod rechtmatig is onder meer cruciaal is:
  • i) Of en in welke mate de niet-tabakssmaken van de e-sigaret jongeren er daadwerkelijk toe aanzetten om te beginnen met roken;
  • ii) In hoeverre de niet tabakssmaken van de e-sigaret een rol spelen bij het helpen van volwassen rokers met het overstappen op e-sigaretten.
Gezien hetgeen BAT aan haar vorderingen in de hoofdzaak ten grondslag legt en gelet daarop door de bodemrechter beoordeeld moet worden, is de rechtbank van oordeel dat die vragen voldoen aan de vereisten voor een voorlopig deskundigenbericht. De rechtbank zal het verzoek om een voorlopig deskundigenonderzoek te gelasten toewijzen en deze twee vragen tot uitgangspunt nemen. Gelet evenwel ook op het verweer van de Staat zijn naar het oordeel van de rechtbank de volgende vragen ter zake dienend en voldoende concreet en dienen deze aan de te benoemen deskundigen voorgelegd te worden:
Hoe beantwoordt u onderstaande vragen, gelet op de conclusies van de bij de beantwoording van deze vragen betrokken door partijen aan u verstrekte alsmede de daarnaast door u zelf betrokken onderzoeken:
a.
Zetten de niet-tabakssmaken van de e-sigaret jongeren en / of volwassenen die geen conventionele tabaksproducten gebruiken ertoe aan om te beginnen met het roken en zo ja, in welke mate?
b.
Spelen de niet-tabakssmaken van de e-sigaret een rol bij het helpen van volwassen rokers met het volledig overstappen op e-sigaretten en zo ja, in welke mate? Als deze vraag met ja beantwoord wordt, kunt u dan iets zeggen over de kans dat deze overstappers dan weer terugvallen op het roken van conventionele sigaretten en over de vraag in hoeverre deze overstappers nicotineverslaafd blijven?
4.9.
De deskundigen zal worden gevraagd deze vragen te beantwoorden aan de hand van de onderzoeken die door partijen worden aangedragen. Gezien de vele onderzoeken die over dit onderwerp beschikbaar zijn en om het voorlopig deskundigenbericht enigszins in omvang te beperken, zal de rechtbank bepalen dat BAT vijf onderzoeken mag voordragen en ook de Staat vijf onderzoeken mag voordragen. Daarnaast mogen de deskundigen zich baseren op ander, door de deskundigen als relevant beoordeeld, onderzoek. Gezien de aard van de vragen dienen de te benoemen deskundigen een gedragswetenschappelijk expertise te hebben. Op de persoon van de te benoemen deskundigen zal de rechtbank hierna verder ingaan.
4.10.
Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechtbank aandacht besteed aan de vraag of partijen overeenstemming zouden kunnen bereiken over de in het kader van een voorlopig deskundigenbericht te stellen vragen en de te benoemen deskundigen. Dat bleek op dat moment niet mogelijk. De rechtbank merkt op dat, nu eenmaal vaststaat dat een voorlopig deskundigenonderzoek zal worden gelast, niet ondenkbaar is dat partijen alsnog in onderling overleg afspraken kunnen maken over (i) de te benaderen deskundigen en (ii) de te stellen vragen. Dergelijk onderling overleg kan dienend zijn voor de bodemprocedure en de rechtbank zal partijen daarom gelasten te trachten daarover alsnog overeenstemming te bereiken. Indien en voor zover zij het niet eens worden over vragen, dan worden uitsluitend de hiervoor genoemde vragen aan de deskundigen voorgelegd.
4.11.
Zoals hiervoor overwogen moeten de te benoemen deskundigen een gedragswetenschappelijke achtergrond hebben. De rechtbank neemt tot uitgangspunt dat twee deskundigen zullen worden benoemd, tenzij partijen het onderling eens worden over een ander aantal. Indien partijen over de te benoemen deskundigen geen overeenstemming bereiken mag iedere partij voor zich twee deskundigen met een gedragswetenschappelijke achtergrond voordragen – desgewenst met een voorkeursvolgorde – waarvan er dan per partij één wordt benoemd (uitgaande van bereidheid en beschikbaarheid). De rechtbank gaat ervan uit dat partijen zelf de deskundigen benaderen om te informeren naar hun bereidheid en beschikbaarheid en het voorschot dat de te benoemen deskundige in rekening zal brengen (begroting van de kosten, gespecificeerd naar het verwachte aantal te besteden uren, het uurtarief en de eventuele overige kosten). Vanzelfsprekend bedienen partijen zich hierbij van neutrale berichtgeving, om elke beïnvloeding van een deskundige vooraf te vermijden. In dat kader verwacht de rechtbank dat partijen onderling afspraken maken over de wijze waarop de deskundigen worden benaderd (bijvoorbeeld over een standaardbericht dat daarvoor gebruikt zal worden).
4.12.
Het vorenstaande leidt tot de volgende beslissing. Elke verdere beslissing zal worden aangehouden.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
gelast partijen in overleg te treden met elkaar over de aan de te benoemen deskundigen te stellen vragen en zich in te spannen daarover overeenstemming te bereiken, met bepaling dat indien partijen daarover geen overeenstemming bereiken een onderzoek zal worden bevolen ter beantwoording van de onder 4.8 weergegeven vragen;
5.2.
gelast partijen in overleg te treden met elkaar over de personen van de te benoemen deskundigen en zich in te spannen daarover overeenstemming te bereiken, met als uitgangspunt dat er in beginsel twee deskundigen met expertise op het gebied van de gedragswetenschap zullen worden benoemd, met bepaling dat indien partijen geen overeenstemming bereiken zij ieder voor zich twee deskundigen met een gedragswetenschappelijke expertise aan de rechtbank moeten voordragen (desgewenst met opgave van een volgorde van voorkeur), waarvan de rechtbank er dan uiteindelijk in beginsel voor iedere partij één zal benoemen;
5.3.
gelast partijen – zowel als zij gezamenlijk naar aanleiding van hun onderlinge overleg, als indien zij ieder voor zich deskundigen voordragen – voorafgaand aan berichtgeving aan de rechtbank de voor te dragen deskundigen te benaderen om te informeren naar bereidheid, beschikbaarheid en het in rekening te brengen voorschot, waarbij zij zich moeten bedienen van neutrale berichtgeving;
5.4.
bepaalt dat partijen de rechtbank uiterlijk op
8 november 2023moeten informeren over het resultaat van het onder 5.1 en 5.2 gelaste onderlinge overleg en – indien zij geen overeenstemming hebben bereikt – over de twee deskundigen die zij ieder voor zich voor benoeming voordragen;
5.5.
bepaalt dat – als partijen geen overeenstemming bereiken over de te benoemen deskundigen – partijen zich uiterlijk op
22 november 2023mogen uitlaten over de door de wederpartij voorgestelde deskundigen;
5.6.
bepaalt dat in beginsel zes weken na het laatste bericht van partijen eindbeschikking zal worden gewezen;
5.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. T.F. Hesselink en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2023. [1]

Voetnoten

1.type: