In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 oktober 2023 een beschikking gegeven in het kader van een verzoek tot teruggeleiding van minderjarigen naar Israël. De vader, wonende in Israël, heeft verzocht om de onmiddellijke terugkeer van zijn kinderen, die door de moeder naar Nederland zijn gebracht. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een overeenkomst tussen de ouders bestond over een tijdelijk verblijf van de moeder en de kinderen in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de gewone verblijfplaats van de kinderen in Israël was en dat de moeder zonder toestemming van de vader de kinderen in Nederland heeft vastgehouden. De rechtbank heeft de terugkeer van de kinderen gelast, met als uiterste datum 23 oktober 2023. De moeder heeft verweer gevoerd, onder andere met de stelling dat de kinderen in Nederland geworteld zijn en dat er risico's zijn verbonden aan een terugkeer naar Israël. De rechtbank heeft deze argumenten verworpen en geoordeeld dat er geen weigeringsgronden zijn die de terugkeer van de kinderen kunnen tegenhouden. De beschikking is gegeven door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken. De bijzondere curator is benoemd om de kinderen te begeleiden in deze procedure.