ECLI:NL:RBDHA:2023:15199

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 oktober 2023
Publicatiedatum
9 oktober 2023
Zaaknummer
NL22.4192
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf onder artikel 8 EVRM met betrekking tot Eritrese nationaliteit en belangenafweging

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 13 juli 2021, en het bezwaar van eiseres werd bij besluit van 25 februari 2022 gehandhaafd. Tijdens de beroepsprocedure vond er een hoorzitting plaats op 2 februari 2023, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar de referent niet. Na de hoorzitting werd de motivering van het bestreden besluit aangevuld op 22 maart 2023.

De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 behandeld. Eiseres, geboren in 1978 met de Eritrese nationaliteit, wenst verblijf bij haar zoon in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de familierechtelijke relatie en dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres kan uitvallen, gezien de omstandigheden in Eritrea en Saoedi-Arabië.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten tot een bedrag van €837,-, omdat de hoorzitting in beroep werd gehouden na de erkenning van een zorgvuldigheidsgebrek in de bezwaarfase. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4192

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], eiseres

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. P.C.M. van Schijndel),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. T.J.M. Schilder).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’.
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 13 juli 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 25 februari 2022 op het bezwaar van eiseres is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het bestreden besluit bij de rechtbank.
1.3
Tijdens deze beroepsprocedure heeft verweerder besloten om een hoorzitting te houden op 2 februari 2023. De gemachtigde van eiseres was aanwezig op deze hoorzitting. Referent is zonder voorafgaande afmelding niet verschenen op de hoorzitting en heeft ook niet meer gereageerd op de schriftelijke vragenlijst van verweerder.
1.4
Naar aanleiding van deze hoorzitting heeft verweerder bij besluit van 22 maart 2023
(aanvullende besluit) de motivering van het bestreden besluit aangevuld.
1.5
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak het beroep van eiseres dat zich zowel tegen het bestreden besluit als het aanvullende besluit richt [1] . Dit doet de rechtbank aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
Waar gaat deze zaak over?
3. Eiseres is geboren op [geboortedag] 1978 en heeft de Eritrese nationaliteit. Eiseres wenst verblijf bij haar zoon, de heer [naam] (referent).
Wat heeft verweerder besloten?
4. Verweerder heeft de mvv aan eiseres geweigerd, omdat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [2] in het nadeel van eiseres uitvalt. Deze conclusie is in het bestreden besluit gehandhaafd. Naar aanleiding van de hoorzitting heeft verweerder bij het aanvullend besluit geconcludeerd dat na de geboden mogelijkheid voor een hoorzitting aan de hoorplicht voldaan is, dat wél sprake is van bewijsnood ten aanzien van de familierechtelijke relatie en dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM in het nadeel van eiseres en referent uitvalt. De ongegrondverklaring van het bezwaar is bij het aanvullende besluit gehandhaafd.
Wat vinden eiseres en verweerder in beroep?
5. Op de zitting is bevestigd dat tussen partijen niet langer in geschil is dat eiseres wegens bewijsnood niet in staat is om de familierechtelijke relatie met referent aan te tonen. Ook is niet in geschil dat tussen eiseres en referent sprake is van familieleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De gemachtigde van eiseres heeft daarom op zitting te kennen gegeven dat geen oordeel meer gevraagd wordt over de toepasselijkheid van het jongvolwassenenbeleid [3] in deze zaak. Partijen twisten in beroep enkel nog over de vraag of verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM in het nadeel van eiseres mocht laten uitvallen. Eiseres voert daartoe het volgende aan.
6. Eiseres vindt dat verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM ten onrechte in haar nadeel heeft laten uitvallen. Verweerder heeft daarbij ten eerste onvoldoende gewicht toegekend aan de omstandigheid dat er zowel objectieve als subjectieve belemmeringen zijn om het gezinsleven buiten Nederland uit te oefenen. Referent kan het recht op familieleven namelijk niet in Eritrea of Saoedi-Arabië uitoefenen, omdat hij vanwege zijn vlucht uit Eritrea juist over een asielstatus beschikt en in Saoedi-Arabië niet voor een verblijfsrecht in aanmerking komt. Ook is voor referent sprake van belemmeringen, omdat hij geworteld is in Nederland en hier zijn sociale leven heeft. Daarnaast vindt eiseres dat ten onrechte teveel gewicht is toegekend aan het economische belang van Nederland in de belangenafweging.
7. Verweerder heeft op zitting gemotiveerd gereageerd op de beroepsgronden.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres en referent laten uitvallen.
8.1
Zo heeft verweerder in het nadeel mogen betrekken dat niet is gebleken van objectieve belemmeringen voor referent om het familieleven in Saoedi-Arabië uit te oefenen. Vaststaat dat eiseres al sinds 2004 verblijft in Saoedi-Arabië en daar verblijfsrecht heeft. Niet valt in te zien waarom referent eiseres niet zou kunnen opzoeken in dat land. Referent heeft namelijk niet onderbouwd dat hij geen toegang tot Saoedi-Arabië kan krijgen. Dat voor referent daarnaast sprake zou zijn van subjectieve belemmeringen, omdat referent zijn sociale contacten in Nederland heeft en hier geworteld is geraakt, heeft voor verweerder niet tot een andere afweging hoeven leiden. Zo verblijft referent pas sinds 2017 in Nederland terwijl zijn moeder als sinds 2004 een bestaan heeft opgebouwd in Saoedi-Arabië. Waarom referent gelet op zijn sterke binding met Nederland zich niet bij zijn moeder kan voegen en zijn moeder wel naar een voor haar onbekend land kan komen, is gelet daarop niet duidelijk. Verweerder heeft dan ook in het nadeel mogen meewegen dat van een bijzondere binding tussen eiseres en Nederland niet gebleken is. Eiseres heeft geen kennis van de Nederlandse taal, cultuur en samenleving en heeft nog nooit eerder Nederland bezocht. De enkele bereidheid van eiseres om voor het inburgeringsexamen te slagen, is onvoldoende om dit oordeel anders te maken.
8.2
Ook heeft verweerder het economisch belang van Nederland in het nadeel mogen meewegen. Op zitting heeft de gemachtigde van verweerder daarbij toegelicht dat het economisch belang van Nederland slecht één van de belangen is die wordt gewogen in deze zaak en niet alleen ziet op de mogelijkheden van eiseres om eigen inkomen te vergaren, maar ook op een mogelijk beroep van eiseres op publiek gefinancierde voorzieningen, zoals de gezondheidszorg, het onderwijs en de infrastructuur in Nederland. Niet ten onrechte heeft verweerder in het nadeel van eiseres betrokken dat het aannemelijk is dat zij – in ieder geval voor een korte periode – een beroep zal doen op publieke middelen.
8.3
Tot slot heeft verweerder in deze belangenafweging gewicht mogen toekennen aan de omstandigheid dat eiseres en referent in de periode voorafgaand aan deze procedure ruim veertien jaar, namelijk van 2004 tot 2018, geen contact hebben gehad. Gelet op het voorgaande heeft verweerder op goede gronden mogen overwegen dat het familieleven tussen eiseres en referent qua aard en intensiteit niet zodanig sterk is dat dit voor bescherming in aanmerking komt.
8.4
Alles in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres en referent is uitgevallen.

Conclusies en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder geen machtiging tot voorlopig verblijf aan eiseres heeft hoeven verlenen.
10. Verweerder dient wel de proceskosten aan eiseres te vergoeden. Vanwege een uitspraak [4] van de hoogste Nederlandse vreemdelingenrechter heeft verweerder in beroep namelijk nog een hoorzitting gehouden en de motivering van het bestreden besluit aangevuld. Naar het oordeel van de rechtbank erkent verweerder hiermee dat hij ten onrechte niet gehoord heeft in de bezwaarfase en het bestreden besluit daarom een zorgvuldigheidsgebrek kende. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank op grond van artikel 8:75 van de Awb aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. Omdat enkel het indienen van het beroepschrift ertoe geleid heeft dat verweerder alsnog een hoorzitting heeft gehouden, wordt de proceskostenvergoeding in deze zaak - op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2023 - vastgesteld op €837,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift met een waarde van €837,- per punt, wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €837,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht (afgekort: Awb).
2.Verdrag tot bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zoals bedoeld in paragraaf B7/3.8.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc).
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006.