ECLI:NL:RBDHA:2023:15199
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf onder artikel 8 EVRM met betrekking tot Eritrese nationaliteit en belangenafweging
In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) onder de beperking ‘verblijf bij familie- of gezinslid’. De aanvraag werd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid afgewezen op 13 juli 2021, en het bezwaar van eiseres werd bij besluit van 25 februari 2022 gehandhaafd. Tijdens de beroepsprocedure vond er een hoorzitting plaats op 2 februari 2023, waarbij de gemachtigde van eiseres aanwezig was, maar de referent niet. Na de hoorzitting werd de motivering van het bestreden besluit aangevuld op 22 maart 2023.
De rechtbank heeft het beroep op 11 augustus 2023 behandeld. Eiseres, geboren in 1978 met de Eritrese nationaliteit, wenst verblijf bij haar zoon in Nederland. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eiseres heeft laten uitvallen. De rechtbank concludeert dat er onvoldoende bewijs is voor de familierechtelijke relatie en dat de belangenafweging niet in het voordeel van eiseres kan uitvallen, gezien de omstandigheden in Eritrea en Saoedi-Arabië.
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, maar veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten tot een bedrag van €837,-, omdat de hoorzitting in beroep werd gehouden na de erkenning van een zorgvuldigheidsgebrek in de bezwaarfase. De uitspraak is gedaan door mr. M.J.L. van der Waals, rechter, en is openbaar gemaakt.