ECLI:NL:RBDHA:2023:15321

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 oktober 2023
Publicatiedatum
11 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31444
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring en schadevergoeding in vreemdelingenzaak

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 10 oktober 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen het voortduren van een maatregel van bewaring opgelegd aan eiser, die de Tunesische nationaliteit heeft. De maatregel was op 4 augustus 2023 opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft op 3 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook schadevergoeding heeft verzocht. De verweerder, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft de maatregel op 3 oktober 2023 opgeheven, maar eiser heeft het beroep gehandhaafd en nadere gronden geformuleerd.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de voortduring van de maatregel van bewaring in de periode van 27 september 2023 tot en met 3 oktober 2023 onrechtmatig was, omdat verweerder niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de maatregel in die periode rechtmatig was. De rechtbank oordeelde dat verweerder normaal gesproken niet verplicht is om een belangenafweging te motiveren, maar in dit geval had verweerder dat wel moeten doen, gezien de omstandigheden van de zaak. De rechtbank concludeerde dat de opheffing van de maatregel op 3 oktober 2023 onvoldoende was gemotiveerd en dat eiser recht heeft op schadevergoeding voor de onrechtmatige bewaring.

De rechtbank heeft de schadevergoeding vastgesteld op € 700,- voor de onrechtmatige bewaring gedurende zeven dagen en heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,-. De uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven en is openbaar gemaakt op 10 oktober 2023. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31444

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. J. van Bennekom),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. D. Berben).

Procesverloop

Verweerder heeft op 4 augustus 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft op 3 oktober 2023 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
Verweerder heeft op 3 oktober 2023 de maatregel van bewaring opgeheven.
Eiser heeft aangegeven het beroep te handhaven en heeft nadere gronden geformuleerd.
De rechtbank heeft verweerder tot 9 oktober 2023 in de gelegenheid gesteld om te reageren op deze gronden. Verweerder heeft verzocht om uitstel van deze termijn. De rechtbank heeft dit toegewezen. Verweerder heeft op 10 oktober 2023 op de gronden gereageerd.
De rechtbank heeft na ontvangst van de reactie van verweerder bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten op 10 oktober 2023.

Overwegingen

1. Eiser stelt de Tunesische nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 2003.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw 2000 kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraken van 18 augustus 2023 (in de zaak NL23.22424) en 18 september 2023 (in de zaak NL.23.28642) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom staat nu alleen ter beoordeling of sinds het moment van het sluiten van het laatste onderzoek (op 18 september 2023) de maatregel van bewaring rechtmatig is.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Tunesië binnen redelijke termijn. Uit de voortgangsrapportage blijkt volgens eiser dat geen LP zal worden verstrekt, nu geen bericht is ontvangen van de Marokkaanse autoriteiten op de LP-aanvraag en de ambassade geen LP wil afgeven. Eiser wijst erop dat uit bericht van 7 september 2023 is gebleken dat eiser niet bekend is bij de diplomatieke vertegenwoordiging van de Tunesische autoriteiten, ondanks verzending van de LP-opdracht aan de diplomatieke vertegenwoordiging door verweerder op 15 augustus 2023. Ook voert eiser aan dat uit de opheffing van de maatregel van 3 oktober 2023 onvoldoende blijkt welke belangenafweging er heeft plaatsgevonden en waarom die afweging tot opheffing van de maatregel heeft geleid. Eiser is daarom van mening dat de opheffing van de maatregel onvoldoende is gemotiveerd en dat hierdoor niet valt in te zien waarom verweerder de maatregel niet eerder heeft opgeheven.
5. De rechtbank overweegt dat uit de voortgangsrapportage blijkt dat op
15 augustus 2023 een LP-aanvraag is ingediend bij de Tunesische autoriteiten en dat de autoriteiten op 7 september 2023 hebben aangegeven dat eiser niet bekend is, omdat eiser niet is gevonden in de systemen op basis van identiteitsonderzoek. Op 10 oktober 2023 heeft verweerder een nader stuk bij de rechtbank ingediend in reactie op de beroepsgronden van eiser, waaruit blijkt dat verweerder voor het laatst op 21 september 2023 schriftelijk heeft gerappelleerd en dat op 26 september 2023 een onderhoud heeft plaatsgevonden over de zaak van eiser bij de Tunesische ambassade. In dat nader stuk heeft verweerder toegelicht dat de vertegenwoordiger van de afdeling DIA van DT&V tijdens het onderhoud op
26 september 2023 heeft nagevraagd hoe de Tunesische autoriteiten omgaan met de LP-aanvraag van iemand die op jonge leeftijd uit Tunesië is vertrokken, nu vingerafdrukken in het systeem ontbreken. Tevens heeft verweerder toegelicht dat daarbij is gevraagd om een presentatie in persoon van eiser en dat de diplomatieke vertegenwoordiger van Tunesië hierop heeft laten weten dat contact zou worden opgenomen met de autoriteiten in Tunesië en dat dit een aantal weken kon duren. Vervolgens heeft verweerder op 3 oktober 2023 een belangenafweging gemaakt en besloten de bewaring van eiser op te heffen.
6. Eiser heeft er naar het oordeel van de rechtbank terecht op gewezen dat de belangenafweging op grond waarvan de opheffing van de maatregel heeft plaatsgevonden niet is gemotiveerd. In de opheffing van de maatregel en het nader ingediende stuk heeft verweerder immers enkel gesteld dat op 3 oktober 2023 “een belangenafweging” heeft plaatsgevonden die aanleiding heeft gegeven om de maatregel op te heffen. Verweerder heeft daarbij niet gemotiveerd hoe deze belangenafweging heeft plaatsgevonden en waarin verweerder concreet aanleiding heeft gezien om de maatregel op die datum op te heffen. Ook in het nader stuk heeft verweerder dat niet toegelicht.
7. Verweerder hoeft normaalgesproken niet nader te motiveren waarom een belangenafweging in het voordeel van de vreemdeling uitvalt en hoeft normaalgesproken ook niet uitdrukkelijk en uit eigen beweging te motiveren waarom niet eerder is overgegaan tot het verrichten van een belangenafweging. Door het ontbreken van deze motivering en gelet op het voorgenoemde verloop, valt naar het oordeel van de rechtbank echter in de onderhavige procedure niet in te zien waarom verweerder pas op 3 oktober 2023 een belangenafweging heeft gemaakt en waarom verweerder de bewaring van eiser na het bericht van de diplomatieke vertegenwoordiging op 26 september 2023 heeft laten voortduren. Dit onderhoud van 26 september 2023 is kennelijk de aanleiding geweest op grond waarvan is beslist om tot opheffing over te gaan. Op dat moment was reeds duidelijk dat de Tunesische autoriteiten niet zonder nadere gegevens voornemens waren om een LP te verstrekken en was verweerder er ook mee bekend dat een presentatie in persoon nog een aantal weken kon duren. Het had daarom op de weg van verweerder gelegen om reeds op dat moment -kenbaar- een belangenafweging te verrichten en te motiveren waarom de bewaring van eiser desondanks kon voortduren. Gelet op de concrete omstandigheden van deze procedure had het op de weg van verweerder gelegen om ofwel een belangenafweging te verrichten aanstonds na het contact met de Tunesische autoriteiten op 26 september 2023, ofwel om nader te motiveren waarom de maatregel vanaf dat moment tot aan de opheffing rechtmatig zou moeten worden bevonden. De rechtbank heeft verweerder in het kader van hoor en weder in de gelegenheid gesteld om op deze beroepsgronden te reageren en verweerder heeft dus onvoldoende onderkend dat verweerder ook de bewijslast draagt voor het rechtmatige karakter van de voortduring van de maatregel van 27 september 2023 tot de opheffing.
8. De rechtbank concludeert gelet op het bovenstaande dat het rechtmatige karakter van het voortduren van de maatregel in de periode van 27 september 2023 tot en met 3 oktober 2023 onvoldoende gemotiveerd is, wat tot de conclusie leidt dat de voortduring onrechtmatig is geweest in deze periode. De rechtbank overweegt hierbij tevens dat in de te toetsen periode tot aan 27 september 2023, de voortduring niet onrechtmatig is geweest. Verweerder heeft in die periode voldoende voortvarend gehandeld, waarbij de rechtbank een vertrekgesprek
in deze procedure, anders dan eiser, wel aanmerkt als een uitzettingshandeling omdat eiser gehouden is om mee te werken aan zijn vertrek en eiser deze medewerking nu juist kan verlenen in dat gesprek. Eiser heeft gedurende het uitzettingstraject geen meewerkende houding aangenomen dus dan is het houden van een vertrekgesprek ook bedoeld om eiser aan te sporen mee te werken en daarmee het vertrek te bespoedigen. De verklaringen die eiser aflegt in het vertrekgesprek bepalen dus mede de duur van de maatregel en het kunnen verwijderen. De rechtbank overweegt daarom, in deze procedure, dat het houden van vertrekgesprekken noodzakelijk is en te kwalificeren is als uitzettingshandelingen. Verweerder heeft niet eerder hoeven concluderen dat zicht op uitzetting ontbrak. Weliswaar hebben de Tunesische autoriteiten eerder aangegeven dat eiser niet is gevonden in “hun systeem”. Gelet echter op de andere aanknopingspunten die in de te toetsen periode wel bestonden, zoals de EU-vis-treffer, het terugkeerbesluit met Tunesië als land van bestemming en de taal waarin eiser is gehoord, is verweerder bevoegd geweest om te rappelleren en de zaak van eiser herhaaldelijk onder de aandacht te brengen van de Tunesische autoriteiten totdat op 26 september 2023 is gebleken dat, na verzocht is om een presentatie in persoon, het een aantal weken kon duren voordat hier duidelijkheid over zou komen. Op dat moment en naar aanleiding van dat bericht had voor verweerder duidelijk moeten zijn dat er een belangenafweging verricht moest worden waarbij het recht op vrijheid van eiser moet worden afgewogen tegen de (on)mogelijkheid om eiser te kunnen verwijderen en de nog vermoedelijke duur van het vertrekproces. Deze gronden slagen niet. De rechtbank heeft in de te toetsen periode tot 27 september 2023 geen onrechtmatigheden vastgesteld.
Conclusie
9. Het beroep is gegrond. De maatregel is reeds opgeheven zodat de rechtbank thans de opheffing niet hoeft te gelasten en eiser ook niet in vrijheid hoeft te stellen. Eiser heeft recht op schadevergoeding vanwege de dagen dat hij niet rechtmatig in bewaring is gehouden. Voor het bepalen van de hoogte van de schadevergoeding gaat de rechtbank uit van de locatie waar eiser feitelijk heeft verbleven in de periode van 27 september 2023 tot en met 3 oktober 2023. Eiser komt daarom in aanmerking voor schadevergoeding ter grootte van een bedrag van € 700,- voor 7 dagen onrechtmatige vreemdelingenbewaring in het DTC Rotterdam.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 837,- (één punt voor het indienen van het beroepschrift, met wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- veroordeelt verweerder tot het vergoeden van de schade van eiser tot een bedrag van
€ 700 ,-.
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 837,- .
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 10 oktober 2023
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.