ECLI:NL:RBDHA:2023:15409

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 september 2023
Publicatiedatum
12 oktober 2023
Zaaknummer
SGR 22/3801
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Compensatie transitievergoeding na beëindiging arbeidsovereenkomst wegens ziekte werknemer

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 september 2023 uitspraak gedaan in het beroep van Stichting Haags Pop Centrum tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De rechtbank oordeelde dat de arbeidsovereenkomst van de werknemer, die sinds 19 februari 2018 ziek was, is beëindigd wegens ziekte. Eiseres had een transitievergoeding van € 32.706,71 aan de werknemer betaald en vroeg compensatie van deze vergoeding aan bij verweerder. Verweerder had de aanvraag afgewezen, met als argument dat de arbeidsovereenkomst niet was beëindigd wegens langdurige ziekte. Eiseres voerde aan dat de besluitvorming onzorgvuldig was en dat de ziekte van de werknemer de reden was voor de beëindiging van de arbeidsovereenkomst. De rechtbank heeft getuigen gehoord en vastgesteld dat de ziekte van de werknemer ten grondslag lag aan zowel de gesprekken met de mediator als aan het opstellen van de vaststellingsovereenkomst. De rechtbank concludeerde dat eiseres voldeed aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding en verklaarde het beroep gegrond. Het bestreden besluit werd vernietigd en verweerder werd opgedragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/3801

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 september 2023 in de zaak tussen

Stichting Haags Pop Centrum, uit Den Haag, eiseres

(gemachtigde: ir. A.R. Winter),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: T. Eversteijn).

Inleiding

Op 1 juni 1993 is [naam] (hierna: de werknemer) bij eiseres in dienst getreden. Hij heeft zich op 19 februari 2018 ziekgemeld. Eiseres en de werknemer zijn middels een vaststellingsovereenkomst tot een beëindiging van de arbeidsovereenkomst gekomen per 2 maart 2021. Eiseres heeft een transitievergoeding van € 32.706,71 bruto aan de werknemer betaald.
Eiseres heeft bij verweerder een aanvraag om compensatie van de transitievergoeding ingediend. In het besluit van 22 november 2021 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag afgewezen.
In het besluit van 15 april 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard. Met de brief van 17 juni 2022 heeft verweerder de datum van het bestreden besluit gerectificeerd naar 13 mei 2022.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 18 april 2023 op zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder hebben hieraan deelgenomen. De rechtbank heeft op de zitting het onderzoek geschorst en bepaald dat het vooronderzoek wordt voortgezet.
De rechtbank heeft het beroep op 7 augustus 2023 op een nadere zitting behandeld. De gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder hebben aan deze zitting deelgenomen. Tijdens deze zitting heeft de rechtbank de gemachtigde van eiseres en G.R.J. Kuiphuis, directeur van eiseres, als getuigen gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Gronden van eiseres
1. Eiseres voert aan dat de besluitvorming onzorgvuldig is geweest omdat de wettelijke termijn voor het nemen van de beslissing op bezwaar was al ruimschoots was verstreken. Verder is het verslag van de hoorzitting geen juiste weergave van de werkelijkheid. Zo is in het verslag slechts het gespreksonderwerp opgenomen dat er sprake zou zijn van een arbeidsconflict. Andere gespreksonderwerpen zoals het verlopen van de besluitvormingstermijn, de ziekte van de werknemer en de overeenstemming die bereikt werd om de arbeidsovereenkomst te beëindigen met instemming van beide partijen zijn niet terug te vinden in het verslag. Eiseres betoogt verder dat in punt c van de vaststellingsovereenkomst nadrukkelijk is vermeld dat de werknemer al sinds 19 februari 2018 langdurig ziek was en er op 2 maart 2021 nog geen zicht was op spoedig herstel, zodat eiseres en de werknemer overeen zijn gekomen de arbeidsovereenkomst te beëindigen. In de vaststellingsovereenkomst zijn geen andere overwegingen benoemd dan die te maken hebben met de arbeidsongeschiktheid van de werknemer. Op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst was er geen sprake van een arbeidsconflict. Wel zijn er vlak voor ziekte van de werknemer problemen met een aantal collega’s geweest, die korte tijd later verdwenen op het moment dat die collega’s niet meer werkzaam waren bij eiseres.
Standpunt van verweerder
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aan de voorwaarden voldoet om in aanmerking te komen voor compensatie van de transitievergoeding, omdat de arbeidsovereenkomst niet is beëindigd wegens langdurige ziekte. In punt f van de vaststellingsovereenkomst wordt expliciet een andere reden dan langdurige ziekte genoemd voor beëindiging van het dienstverband, namelijk dat in mediation is vastgesteld dat door het verschil van inzicht er een vertrouwensbasis voor vruchtbare samenwerking is weggevallen.
Wettelijk kader
3. Artikel 7:670, lid 1, BW luidt:
De werkgever kan niet opzeggen gedurende de tijd dat de werknemer ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid wegens ziekte, tenzij de arbeidsongeschiktheid:
a. ten minste twee jaren heeft geduurd (…).
Artikel 7:673, lid 1, BW luidt, voor zover van belang:
De werkgever is aan de werknemer een transitievergoeding verschuldigd indien:
a. de arbeidsovereenkomst:
(…)
2° op verzoek van de werkgever is ontbonden; of
(…)
Artikel 7:673e BW luidt, voor zover van belang:
1. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (…) verstrekt op verzoek van de werkgever die op grond van artikel 673 een transitievergoeding verschuldigd was, een vergoeding, indien de arbeidsovereenkomst:
a. na de periode, bedoeld in artikel 670, lid 1, onderdeel a, en lid 11:
1° is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten; (…)
Beoordeling door de rechtbank
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat de werknemer op het moment van beëindiging van de arbeidsovereenkomst arbeidsongeschikt was. Het geschil richt zich tot de vraag of de arbeidsovereenkomst is beëindigd omdat de werknemer wegens ziekte of gebreken niet meer in staat was de bedongen arbeid te verrichten.
4.2
In de vaststellingsovereenkomst is – voor zover van belang – het volgende opgenomen:
“c. Werknemer sinds 19 februari 2018 langdurig ziek is, en per 2 maart 2021 nog geen zicht is op spoedig herstel.
d. er voorts tussen hen een verschil van inzicht is ontstaan over de verdere samenwerking
e. als mediator is betrokken mevrouw L Groot MfN registermediator bij GIMD.
Op 8 december 2020 een mediationovereenkomst is gesloten met daaraan onlosmakelijk verbonden het MfN reglement. Op 8 december 2020 en navolgend 8 januari 2021, 24 februari 2021 en 2 maart 2021 mediationgesprekken plaats hebben gevonden.
f. In de mediation is vastgesteld dat door het verschil van inzicht er een vertrouwensbasis voor vruchtbare samenwerking is weggevallen,
de relatie tussen hen verstoord is geraakt en aan de voortzetting van de arbeidsovereenkomst daarom zodanige bezwaren zijn verbonden, dat die voortzetting redelijkerwijs niet meer van hen kan worden gevergd;”
4.3
Op de zitting heeft de heer Winter namens eiseres nadrukkelijk verklaard dat de situatie anders is dan in de vaststellingsovereenkomst staat en dat de reden voor beëindiging van de arbeidsovereenkomst langdurige ziekte is. De rechtbank heeft daarin aanleiding gezien om eiseres in de gelegenheid te stellen om te bewijzen dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens langdurige ziekte. Op grond van artikel 8:60 Algemene wet bestuursrecht heeft de rechtbank daarvoor de gemachtigde van eiseres en G.R.J. Kuiphuis als getuigen opgeroepen en hen op de zitting van 7 augustus 2023 gehoord.
4.4
De heer Winter heeft als getuige als volgt verklaard:
“We hebben voor een mediator gekozen om te proberen toch tot elkaar te komen. Toen hebben we dat op een rijtje gezet. De bedrijfsarts zei dat hij voorzichtig wat zaken kon doen. Maar Vondracek zei dat hij nog niet genezen was. Op een bepaald moment kom je tegenover elkaar te staan. Dat was na 2,5 jaar en toen waren we nog niet zo ver dat we afscheid van elkaar zouden nemen.
(…)
Vondracek zei dat hij nog best wat kon betekenen. Hij heeft verzocht om dat soort dingen op te nemen in verslag. Bij de mediator is niet meer gesproken over een arbeidsconflict. We hebben het er wel over gehad dat als hij ooit beter wordt wat hij dan zou kunnen doen. Toen hebben wij gezegd dat het moeilijk is om een plek terug te vinden in de organisatie, zeker omdat hij al zo lang weg is. Wat mij betreft is de reden voor ontbinding dat ik niet het idee had dat hij ooit nog beter zou worden.”
4.5
Kuiphuis heeft als getuige als volgt verklaard:
“Vondracek wilde graag dat er iets positiefs uitkwam. Hij had het idee dat er negatief over hem werd gepraat en hij wilde dat rechtzetten. Het was een lang proces van vier jaar. Zijn ziekte ligt ten grondslag aan alles wat is gebeurd. Zijn ziekte heeft zijn functioneren beïnvloedt. Zijn ziekte heeft ervoor gezorgd dat hij ons verdacht van kwaad spreken. Ik heb echt het idee dat het een verstoord beeld van zijn omgeving heeft veroorzaakt. Ik weet nog dat hij na afloop ons bedankte voor de prettige manier waarop we gesprekken hebben gevoerd. Ik merkte dat het heel waardevol voor hem was. Zijn ziekte heeft aan de basis gestaan van alles. Van het niet functioneren tot uiteindelijk aan het ontbinden.”
5. De rechtbank overweegt dat eiseres met de getuigenverklaringen voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de ziekte van de werknemer ten grondslag lag aan zowel de gesprekken met de mediator als aan het opstellen van de vaststellingsovereenkomst. Dat in de vaststellingsovereenkomst is opgenomen dat in mediation is vastgesteld dat door het verschil van inzicht er een vertrouwensbasis voor vruchtbare samenwerking is weggevallen maakt dit niet anders, omdat de ziekte van de werknemer ook juist ten grondslag lag aan het verschil van inzicht en het wegvallen van een vertrouwensbasis voor vruchtbare samenwerking. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de arbeidsovereenkomst is beëindigd wegens ziekte van de werknemer. Eiseres voldoet daarmee aan de voorwaarden voor compensatie van de transitievergoeding.
Conclusie
6. Uit het voorgaande volgt dat verweerder ten onrechte heeft bepaald dat eiseres geen recht heeft op compensatie van de transitievergoeding.
7. Het beroep is gegrond. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank zal het bestreden besluit vernietigen en zal verweerder opdragen om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt verweerder op binnen zes weken een nieuw besluit te nemen op het bezwaar met inachtneming van deze uitspraak;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365,- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.E.M. de Coninck, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 18 september 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.