ECLI:NL:RBDHA:2023:1544

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
21_8359
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag parkeerbelasting en overmachtssituatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 8 februari 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag parkeerbelasting die aan eiser was opgelegd. Eiser stelde dat hij zich in een overmachtssituatie bevond, omdat een vrouw onwel werd en flauwviel terwijl hij naar de parkeerautomaat liep. Ondanks dat de rechtbank de verklaring van eiser aannemelijk achtte, oordeelde zij dat de situatie niet als overmacht kon worden aangemerkt. De rechtbank overwoog dat eiser zijn echtgenote, die ook ter plaatse was, had kunnen vragen om de parkeerbelasting te voldoen. De rechtbank concludeerde dat de naheffingsaanslag terecht was opgelegd en verklaarde het beroep ongegrond.

De zaak begon met de constatering dat de auto van eiser zonder geldige parkeervergunning was geparkeerd op een locatie waar parkeerbelasting verschuldigd was. De naheffingsaanslag bedroeg € 65,40, bestaande uit € 0,10 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor de naheffing. Eiser voerde aan dat de omstandigheden rondom de flauwval van de vrouw een uitzonderlijke situatie vormden die de betaling van de parkeerbelasting onredelijk maakte. De rechtbank stelde echter vast dat parkeerbelasting een objectieve belasting is en dat opzet en schuld geen rol spelen, tenzij er sprake is van een acute noodsituatie.

Uiteindelijk oordeelde de rechtbank dat er geen aanleiding was om de naheffingsaanslag te vernietigen en dat het beroep ongegrond was. De uitspraak werd gedaan door rechter G.J. Ebbeling, in aanwezigheid van griffier A.C. van Essen, en werd openbaar uitgesproken op dezelfde datum.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 21/8359

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van8 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser], wonende te [woonplaats], eiser(gemachtigde: N.G.A. Voorbach),

en

de heffingsambtenaar van de gemeente Den Haag, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 18 november 2021 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag parkeerbelasting (de naheffingsaanslag).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 januari 2023.
Namens eiser is mr. [naam 1], kantoorgenoot van de gemachtigde, verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 2].

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.

Overwegingen

1. Op 17 april 2021 om 16.46 stond de auto van eiser met het kenteken [kentekennummer]
(de auto) geparkeerd aan het Almeloplein te Den Haag. Deze locatie is door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Den Haag aangewezen als een plaats waar op die datum en dat tijdstip slechts mag worden geparkeerd met een geldige parkeervergunning of tegen betaling van parkeerbelasting.
2. Tijdens een controle op vorengenoemde datum en tijdstip is geconstateerd dat de auto zonder geldige parkeervergunning geparkeerd stond en dat ook geen parkeerbelasting was voldaan. Naar aanleiding hiervan is de naheffingsaanslag opgelegd ten bedrage van
€ 65,40, bestaande uit € 0,10 aan parkeerbelasting en € 65,30 aan kosten voor de naheffing.
3. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht is opgelegd.
4. Eiser stelt dat sprake was van een overmachtssituatie, waardoor toepassing van de regelgeving leidt tot een kennelijk onredelijke uitkomst. Daartoe heeft eiser verklaard dat een vrouw onwel werd en flauw viel toen hij naar de parkeerautomaat liep. Eiser heeft geprobeerd de vrouw wakker te krijgen, maar zag al snel een wond op haar hoofd. Omstanders hebben een ambulance gebeld en eiser is bij de vrouw gebleven tot de ambulance ter plaatse was. Eiser heeft ter ondersteuning van zijn verklaring ook een getuigenverklaring van zijn echtgenote overgelegd.
5. Verweerder heeft de stellingen van eiser gemotiveerd weersproken.
6. Tussen partijen is niet in geschil dat de auto stond geparkeerd, dat ter zake daarvan parkeerbelasting was verschuldigd en dat eiser geen parkeerbelasting heeft voldaan. De naheffingsaanslag is dan ook terecht opgelegd.
7. De rechtbank stelt voorop dat parkeerbelasting een objectieve belasting is, waarbij opzet en schuld geen rol spelen. Dit is slechts anders in het geval van een acute noodsituatie met een dermate uitzonderlijk en buitengewoon karakter dat er geen rechtsplicht tot betaling van parkeerbelasting bestaat (overmacht). Hoewel de rechtbank de verklaring van eiser aannemelijk acht, kan de situatie van eiser niet worden aangemerkt als overmacht waardoor de vernietiging van de naheffingsaanslag geboden zou zijn. Daarbij neemt de rechtbank in overweging dat eiser aan zijn echtgenote, die kennelijk ook ter plaatse was, had kunnen vragen de parkeerbelasting te voldoen. Nu eiser dit heeft nagelaten, ziet de rechtbank geen aanleiding de naheffingsaanslag te vernietigen.
8. Gelet op wat hiervoor is overwogen, is het beroep ongegrond verklaard.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.J. Ebbeling, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.C. van Essen, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
8 februari 2023.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan uitsluitend door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1. bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2. het hogerberoepschrift moet, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend zijn.
Verder moet het hogerberoepschrift ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).