ECLI:NL:RBDHA:2023:1565

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
2 februari 2023
Publicatiedatum
13 februari 2023
Zaaknummer
SGR 20/3366 en 20/3367
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor aanbouw aan de Grote Kerk in Lekkerkerk en de beoordeling van parkeerdruk

Op 2 februari 2023 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak betreffende de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een aanbouw aan de Grote Kerk in Lekkerkerk. De rechtbank oordeelde dat het Parkeerdrukonderzoek voldoende onderbouwing biedt voor de conclusie dat er, ondanks de toegenomen parkeerbehoefte van 15 parkeerplaatsen, voldoende parkeercapaciteit beschikbaar is binnen een loopafstand van 150 meter van het Kerkplein. De rechtbank achtte de loopafstand van 150 meter voor bewoners acceptabel, gezien de aantrekkelijke looproutes in het centrum van Lekkerkerk. De rechtbank concludeerde dat verweerder bij de besluitvorming terecht heeft kunnen uitgaan van de Ruimtelijke Onderbouwing en het Parkeerdrukonderzoek. Het beroep van eisers werd ongegrond verklaard.

De zaak begon met een aanvraag voor een omgevingsvergunning op 12 november 2016, die in 2017 werd verleend, maar later door de rechtbank werd vernietigd. In het bestreden besluit van 31 maart 2020 verleende verweerder opnieuw de omgevingsvergunning, waarop eisers beroep instelden. De rechtbank behandelde de beroepen op zitting en concludeerde dat de vergunninghouder voldoende parkeermogelijkheden kan bieden, ondanks de bezwaren van eisers over de feitelijke parkeercapaciteit en de aantrekkelijkheid van de looproutes. De rechtbank oordeelde dat de belangen van de vergunninghouder zwaarder wegen dan de belangen van eisers, en dat de vergunning terecht was verleend.

De rechtbank heeft de beroepen tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk verklaard en de beroepen tegen het wijzigingsbesluit ongegrond verklaard. Verweerder werd veroordeeld in de proceskosten van eisers en moest het griffierecht vergoeden. De uitspraak is openbaar gemaakt op 2 februari 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 20/3366 en SGR 20/3367

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 2 februari 2023 in de zaak tussen

[eiser] en [eiseres] , hierna: [naam]

(gemachtigde: mr. P.I.M. Houniet) en
de erven van [A], hierna: [A]
(gemachtigde: P.B.M. Anink)
allen uit Lekkerkerk, hierna samen: eisers,
en

het college van burgemeester en wethouders van Krimpenerwaard, verweerder

(gemachtigde: mr. A.D. Bouwman).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel:
Protestante Gemeente Lekkerkerkuit Lekkerkerk (de vergunninghouder)
(gemachtigde: mr. B. Benard).

Procesverloop

In het besluit van 31 maart 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan de vergunninghouder een omgevingsvergunning verleend voor het plaatsen van een aanbouw aan het Kerkgebouw van de Grote- of Johanneskerk aan het Kerkplein 4 te Lekkerkerk.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
De vergunninghouder heeft een reactie ingediend.
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 20 mei 2022 op zitting behandeld. [naam] is verschenen, bijgestaan door mr. [B] . Namens [A] is [C] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [D] . De vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [E] (voorzitter van het college van kerkrentmeesters), [F] (bestuurslid van het college van kerkrentmeesters) en [G] (adviseur van BVA Verkeersadviezen).
De rechtbank heeft de beroepen op de zitting geschorst en bepaald dat de beroepen op een nadere zitting zullen worden behandeld.
[naam] heeft een rapport van de Verkeersdeskundige van 4 juli 2022 ingediend.
Verweerder heeft het bestreden besluit gewijzigd met het besluit van 3 november 2022 (het wijzigingsbesluit).
De rechtbank heeft de beroepen gelijktijdig op 22 december 2022 op een nadere zitting behandeld. [naam] is verschenen, bijgestaan door de gemachtigde. Namens [A] is [H] verschenen, bijgestaan door de gemachtigde van [A] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [I] (medewerker van verweerder) en [J] (verkeersdeskundige in dienst bij verweerder). De vergunninghouder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde, [E] (voorzitter van het college van kerkrentmeesters), [F] (bestuurslid van het college van kerkrentmeesters) en [G] (adviseur van BVA Verkeersadviezen).

Overwegingen

1. De vergunninghouder heeft op 12 november 2016 een aanvraag om een omgevingsvergunning ingediend voor het vergroten van een kerkgebouw door het plaatsen van een aanbouw aan de oostzijde van het kerkgebouw aan het Kerkplein 4 in Lekkerkerk (het project). In het besluit van 21 december 2017 heeft verweerder de omgevingsvergunning verleend aan de vergunninghouder. Tegen dat besluit hebben eisers beroep ingesteld. In de uitspraak van 14 augustus 2018 heeft deze rechtbank het besluit van 21 december 2017 vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit te nemen met inachtneming van die uitspraak.
1.1.
Met het bestreden besluit neemt verweerder een nieuw besluit op de aanvraag van 12 november 2016, met inachtneming van de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2018. Tijdens de beroepsprocedure is door verweerder geconstateerd dat in het bestreden besluit tevens een afwijking van het bestemmingsplan Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard (het Parapluplan) verleend had moeten worden. Aan de voorwaarden om gebruik te maken van deze afwijking wordt voldaan. Met het wijzigingsbesluit heeft verweerder het bestreden besluit in die zin gewijzigd.
1.2.
Nu verweerder met het wijzigingsbesluit een vervangend besluit op de aanvraag van 12 november 2016 heeft genomen, hebben eisers geen belang meer bij beoordeling van het bestreden besluit. Hun beroepen, voor zover gericht tegen dit besluit, zullen daarom niet-ontvankelijk worden verklaard. De rechtbank acht het de beroepen met toepassing van artikel 6:19 van de Algemene wet bestuursrecht mede gericht tegen het wijzigingsbesluit, nu dit besluit niet volledig aan de beroepen van eisers tegemoetkomt.
2. In het wijzigingsbesluit heeft verweerder de aangevraagde omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid en onder a en artikel 2.10 van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) voor de activiteit ‘bouwen’. Voor de activiteit ‘wijzigen/herstellen dan wel slopen van een rijksmonument’ is de omgevingsvergunning verleend met toepassing van artikel 2.1, eerste lid en onder f, van de Wabo. Voor de activiteit ‘gebruik in strijd met het bestemmingsplan’ is vastgesteld dat het project in strijd is met de bestemming “Verkeer” ingevolge het bestemmingsplan “Dorpskernen” en met het Parapluplan, omdat er niet voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein kan worden gerealiseerd. Met toepassing van artikel 2.12, eerste lid, onder a en onder 3°, van de Wabo (buitenplanse afwijking) respectievelijk 2.12, eerste lid, onder a en onder 1°, van de Wabo in samenhang met artikel 3.1.2 van het Parapluplan (binnenplanse afwijking) is de omgevingsvergunning voor deze activiteit verleend. De Ruimtelijke onderbouwing (met bijlagen) van Rokus Visser van 4 april 2019 (de Ruimtelijke onderbouwing) maakt onder meer deel uit van het besluit.
3. Eisers wonen aan het Kerkplein en zijn het niet eens met de verleende omgevingsvergunning. De grieven van eisers richten zich in het bijzonder tegen de binnenplanse afwijking van de verplichting in het Parapluplan om voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein te realiseren.
4. De vergunninghouder voert aan dat [A] niet-ontvankelijk is in zijn beroep. [A] heeft bij schrijven van 15 december 2020 het beroep ingetrokken. Een schriftelijke mededeling aan de rechtbank dat een ingediend beroep wordt ingetrokken betreft een officiële proceshandeling waarvan in beginsel niet kan worden teruggekomen. Het ligt op de weg van [A] om bij de intrekking van zijn beroep de vereiste zorgvuldigheid in acht te nemen door het juiste kenmerk te vermelden in zijn schrijven aan de rechtbank.
4.1.
De brief van [A] van 12 mei 2020 (door de rechtbank ontvangen op 29 mei 2020) is door de rechtbank ten onrechte aangemerkt en ingeschreven als een nieuw beroep onder het zaaknummer SGR 20/4910. Deze stukken waren niet bedoeld als nieuw beroepschrift, maar betroffen nadere stukken in het beroep met zaaknummer SGR 20/3367. [A] wenste het beroep met zaaknummer SGR 20/4910 in te trekken, maar heeft een verkeerd zaaknummer vermeld. Het was de rechtbank duidelijk dat [A] het beroep met zaaknummer SGR 20/3367 wenste voort te zetten. De rechtbank heeft daarom bij brief van 29 januari 2020 aan [A] meegedeeld dat het beroep met zaaknummer SGR 20/3367 zal worden voortgezet en het beroep met zaaknummer SGR 20/4910 zal worden aangemerkt als ten onrechte ingeschreven. Verder is meegedeeld dat de stukken die eiser op 12 mei 2020 heeft ingediend, in het dossier met zaaknummer SGR 20/3367 worden gevoegd. Deze brief is in afschrift aan partijen verstuurd. De rechtbank stelt vast dat de intrekking van het beroep met zaaknummer SGR 20/3367 berust op een misverstand en een fout van de rechtbank. Er is dan ook geen aanleiding om [A] niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep.
5. De voor de beoordeling relevante wetten en regels zijn opgenomen in de bijlage bij deze uitspraak.
5.1.
Niet in geding is dat de aanvraag in strijd is met het Parapluplan. Het project voldoet niet aan de bouwregels zoals neergelegd in artikel 3.1.1 van het Parapluplan. Die regel houdt -kort gezegd- in dat slechts een omgevingsvergunning voor het project kan worden verleend, indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein. In artikel 3.1.2 van het Parapluplan zijn afwijkingsmogelijkheden neergelegd om van deze regel af te wijken. Afwijking is mogelijk, indien aanpassing van het bouwplan om alsnog te voorzien in parkeergelegenheid op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden gevergd, op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen en uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt. Daarbij dient het bevoegd gezag op grond van artikel 3.2 het bepaalde in de CROW-publicatie 317 (oktober 2017) en diens rechtsopvolgers in acht te nemen. Verweerder heeft in dit geval gebruik gemaakt van deze binnenplanse afwijkingsmogelijkheid als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a en 1°, van de Wabo.
5.2.
Verweerder komt bij de beslissing om gebruik te maken van deze binneplanse afwijkingsmogelijkheid beleidsruimte toe. Verweerder zal wel aannemelijk moeten maken dat aan de voorwaarden voor de binneplanse afwijking is voldaan en dat deze afwijking, tezamen met de (buitenplanse) afwijking van het gebruik van de grond in strijd met de bestemming “Verkeer” ingevolge het bestemmingsplan Dorpskernen, geen strijd oplevert met een goede ruimtelijke ordening en een goede ruimtelijke onderbouwing bevat. De rechtbank toetst of verweerder in redelijkheid tot het besluit heeft kunnen komen de gevraagde omgevingsvergunning al dan niet te verlenen.
6. In de Ruimtelijke onderbouwing is vermeld dat er in de directe nabijheid parkeerplaatsen zijn aan het Raadhuisplein en achter het gemeentehuis. Deze bevinden zich op 125 meter respectievelijk 275 meter afstand. Op basis van de CROW-publicatie 317 bedraagt de acceptabele loopafstand voor religie 200 tot 600 meter en is hiermee gelijkgeschakeld aan winkels en werken. Binnen deze afstand bevinden zich de parkeerplaatsen aan het Raadhuisplein-Kerkweg. Er is een goede loopverbinding tussen de kerk en de parkeerplaatsen. De kerk geeft parkeerinstructies aan hun leden. Verder komen de meeste leden te voet of per fiets voor de activiteiten buiten de zondagsdiensten. Ook de parkeerplaatsen achter het gemeentehuis bevinden zich op aanvaardbare loopafstand van 200 tot 300 meter. Er is een goede looproute waarbij er wel een hoofdweg gekruist moet worden. Echter deze hoofdweg maakt onderdeel uit van een shared space gebied, waarbij de auto te gast is.
Het door Royal HaskoningDHV uitgevoerde Parkeerdrukonderzoek Lekkerkerk van 2 april 2019 (het Parkeerdrukonderzoek) maakt onderdeel uit van de Ruimtelijke onderbouwing. In het Parkeerdrukonderzoek is vermeld dat door de aanbouw ruimte verdwijnt waar momenteel circa 8 voertuigen kunnen worden geparkeerd. Daarnaast heeft het project een kleine verkeerstaantrekkende werking. Conform de CROW-publicatie 317 wordt op basis van het aantal vierkante meters van de aanbouw met kenmerk wijkcentrum een parkeervraag gegenereerd van 7 parkeerplaatsen. Door de aanbouw en het verdwijnen van parkeerplaatsen is er dus een nieuwe parkeervraag ontstaan van 15 parkeerplaatsen.
De conclusie van het Parkeerdrukonderzoek is dat in de omgeving van het Kerkplein op een acceptabele loopafstand van 150 meter over het algemeen voldoende parkeercapaciteit voorhanden is voor zowel bewoners als bezoekers rond het Kerkplein. Met name de secties 8, 12 en 13 kennen voldoende restcapaciteit om de toegenomen parkeervraag van 15 parkeerplaatsen op te vangen.
7. Eisers betogen dat de in de Ruimtelijke onderbouwing genoemde parkeercapaciteit op het Kerkplein niet in overeenstemming is met de feitelijke parkeercapaciteit. Zo heeft verweerder parkeerplaatsen ingetekend op een plek waar deze niet aanwezig (kunnen) zijn. Er zijn daarom feitelijk maar 18 parkeerplaatsen beschikbaar, terwijl verweerder uitgaat van 27 beschikbare parkeerplaatsen. Dit heeft tot gevolg dat vanwege het project de parkeervraag met 24 toeneemt, in plaats van met 15. Verder voeren eisers aan dat in het Parkeerdrukonderzoek ten onrechte wordt uitgegaan van een aanvaardbare loopafstand voor wonen van 150 meter als het gaat om aantrekkelijke looproutes. Volgens de norm uit de CROW-publicatie is parkeergelegenheid binnen 50-100 meter loopafstand acceptabel voor wonen. De aantrekkelijkheid van de looproutes wordt bovendien niet onderbouwd. Eisers betwisten dat de looproutes aantrekkelijk zijn. Zo gaan de looproutes van en naar secties 8 en 12 door de Burgemeester Roosstraat: een drukke smalle straat zonder trottoirs met autoverkeer in één richting en fietsverkeer in beide richtingen, parkeerplaatsen aan één kant en veel geparkeerde fietsen aan de andere kant. Een onaantrekkelijke en onveilige looproute die eiser zoveel mogelijk mijdt. Daarnaast betwisten eisers dat het Parkeerdrukonderzoek voldoende onderbouwing geeft voor de stelling dat de toename van de parkeervraag kan worden opgevangen in het openbaar gebied, zoals artikel 3.1.2 van het Parapluplan voorschrijft. Zo blijkt uit het Parkeerdrukonderzoek dat de parkeerdruk op de door verweerder genoemde alternatieve parkeerplaatsen op de Joden Breeplaats (sectie 22) en aan de Schoolweg (sectie 6) hoog is. Het beste alternatief is parkeren op het Raadhuisplein (secties 12 & 13) en aan de Burgemeester van der Willigenstraat (sectie 8), die op grotere looafstand dan 150 meter liggen. Bovendien is de representativiteit van het Parkeerdrukonderzoek in het geding, omdat niet is onderbouwd waarom voor de vier onderzoekmomenten is gekozen. Bovendien zijn de vier waarneemmomenten onvoldoende om met enige mate van betrouwbaarheid te kunnen beoordelen of de toename van parkeerbehoefte kan worden opgevangen. [naam] verwijst hierbij naar het ingebrachte rapport van M. van Kelegom, werkzaam bij ‘de Verkeersdeskundige’, van 30 april 2020.
7.1.
In het rapport van ‘de Verkeersdeskundige’ is vermeld dat in het Parkeerdrukonderzoek voorbij wordt gegaan aan de algemeen door CROW als maximaal aanvaardbaar benoemde loopafstand van 100 meter voor ‘wonen’. In het Parkeerdrukonderzoek wordt in de opdrachtformulering een afstand van 150 meter gehanteerd. Daarnaast wordt de acceptatie van de lengte van de loopafstand afhankelijk gemaakt van de aantrekkelijkheid van de looproute. De kwalificatie van ‘aantrekkelijk’ wordt in het Parkeerdrukonderzoek niet verantwoord en daarmee wordt een vooringenomen en niet-toetsbare definitie van ‘aantrekkelijk’ gehanteerd. De in het Parkeerdrukonderzoek gehanteerde maat van loopafstand kan daarom niet als representatief worden beschouwd. Verder volgt uit de CROW-publicatie dat bij het bepalen van de onderzoeksperiode altijd rekening moet worden gehouden met zaken die het onderzoeksresultaat op een ongewenste manier kunnen beïnvloeden. In deze situatie had de markt op woensdagochtend tot de constatering moeten leiden dat een parkeeronderzoek op dinsdagavond waarschijnlijk weinig betekenis zou hebben, omdat bewoners op die avond elders zouden parkeren.
7.2.
Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat het bestuursorgaan op het advies van een deskundige mag afgaan, nadat het is nagegaan of dit advies op zorgvuldige wijze tot stand is gekomen, de redenering daarin begrijpelijk is en de getrokken conclusies daarop aansluiten. Als een partij concrete aanknopingspunten voor twijfel aan de zorgvuldigheid van de totstandkoming van het advies, de begrijpelijkheid van de in het advies gevolgde redenering of het aansluiten van de conclusies daarop naar voren heeft gebracht, mag het bestuursorgaan niet zonder nadere motivering op het advies afgaan. [1]
7.3.
De rechtbank stelt vast dat de CROW-publicatie 317 op deze beroepen van toepassing is. In deze CROW-publicatie is in hoofdstuk 7.1 vermeld dat de acceptabele loopafstand tussen parkeerplaats en het bestemmingsadres als maat voor situering van de parkeerplaatsen ten opzichte van de functies kan dienen. De acceptatie van die loopafstand hangt af van de parkeerduur en van het motief van het bezoek aan het bestemmingsadres. De acceptatie van loopafstanden vertoont marges, evenals de kencijfers. Deze marges worden onder andere bepaald door:
- de aantrekkelijkheid van de looproute;
- de parkeerordening en prijsstelling;
- de concurrentiekracht van de alternatieven.
Ter illustratie zijn de acceptabele loopafstanden voor een aantal hoofdfuncties in een tabel opgenomen. Uit deze tabel volgt dat de acceptabele loopafstand voor de hoofdfunctie ‘wonen’ 100 meter bedraagt. Voor de hoofdfunctie ‘winkelen’ bedraagt de acceptabele loopafstand 200 tot 600 meter. Voor de hoofdfunctie ‘werken’ is de acceptabele loopafstand 200 tot 800 meter.
7.4.
De rechtbank kan eisers niet volgen in hun stelling dat er sprake is van een grotere parkeervraag omdat verweerder uitgaat van een verkeerde telling van de feitelijke parkeerplaatsen. Uit rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat alleen rekening dient te worden gehouden met de toename van de parkeerbehoefte als gevolg van de realisering van het bouwplan. [2] Een eventuele verkeerde telling van de huidige parkeerplaatsen, is dus niet van belang voor de hoogte van de parkeervraag. De rechtbank kan het standpunt van verweerder volgen dat met het project een vraag van 15 parkeerplaatsen ontstaat.
7.5.
Ten aanzien van de vraag of verweerder, in navolging van de Ruimtelijke onderbouwing en het Parkeerdrukonderzoek, mocht aannemen dat in de omgeving van het Kerkplein op een acceptabele loopafstand voldoende parkeercapaciteit voorhanden is om de toename aan parkeerbehoefte op te vangen, stelt de rechtbank vast dat het Parkeerdrukonderzoek uitgaat van twee groepen, de bewoners rondom het Kerkplein en de bezoekers van het kerkgebouw. Voor de bewoners wordt op basis van de CROW-normen een loopafstand van 100 meter, behorende bij de functie wonen, als uitgangspunt genomen. Vanwege de aantrekkelijkheid van de looproute wordt een afstand van 150 meter acceptabel geacht. Voor de bezoekers van het kerkgebouw wordt een acceptabele looppafstand van 200 tot 600 meter als uitgangspunt genomen, behorende bij de functie winkelen.
De rechtbank overweegt dat voor beantwoording van de vraag of in de omgeving van het Kerkplein op een acceptabele loopafstand voldoende parkeercapaciteit voorhanden is om de toename aan parkeerbehoefte op te vangen moet worden uitgegaan van de functie van het project. Nu in de CROW-publicatie de functie ‘religie’ ontbreekt, kan de rechtbank verweerder volgen in het standpunt dat in de ruimtelijke onderbouwing uitgegaan moet worden van de acceptabele loopafstand van de functie ‘winkelen’. Deze functie is het meest vergelijkbaar met de functie van het project. Uit het Parkeerdrukonderzoek kan zonder gerede twijfel worden afgeleid dat de toegenomen parkeerbehoefte als gevolg van het project van 15 parkeerplaatsen binnen die loopafstand van 200 tot 600 meter kunnen worden opgevangen. De rechtbank acht verder genoegzaam onderbouwd dat daardoor de parkeerdruk, ook voor bewoners van het Kerkplein, niet onevenredig toeneemt. Dat daarbij een loopafstand van 150 meter voor bewoners acceptabel wordt geacht, acht de rechtbank niet onredelijk. Wat betreft de aantrekkelijkheid van de looproutes gaat het er in dit kader om dat de looproutes zich bevinden in het centrum van Lekkerkerk en daarom als aantrekkelijk kunnen worden beschouwd. Eisers stelling dat een bepaalde looproute niet aantrekkelijk is wegens gebrek aan trottoirs is onvoldoende om hier anders over te oordelen.
Ten behoeve van het Parkeerdrukonderzoek zijn door Royal HaskoningDHV op vier verschillende momenten metingen verricht. De rechtbank acht deze metingen voldoende representatief, omdat zowel op doordeweekse avonden als op zaterdagmiddag en op zondagochtend (tijdens de kerkdienst) metingen zijn verricht. De stelling van eisers dat een parkeeronderzoek op dinsdagavond weinig betekenis heeft, omdat bewoners op die avond elders parkeren vanwege de markt op woensdagochtend, kan niet leiden tot een ander oordeel omdat aldus vergelijkingsmateriaal is verkregen ten opzichte van de meting die is verricht op donderdagavond. De rechtbank is van oordeel dat het Parkeerdrukonderzoek de conclusie kan dragen dat ondanks de toegenomen parkeerbehoefte van 15 parkeerplaatsen in de omgeving van het Kerkplein op een loopafstand van 150 meter over het algemeen voldoende parkeercapaciteit voorhanden is voor de bewoners van het Kerkplein.
De rechtbank is dan ook van oordeel dat verweerder bij de besluitvorming mocht uitgaan van de Ruimtelijke onderbouwing en het Parkeerdrukonderzoek. In het door [naam] ingediende rapport van ‘de Verkeersdeskundige’ ziet de rechtbank geen concrete aanknopingspunten die aanleiding geven om tot een ander oordeel te komen.
8. [naam] betoogt verder dat wegens het vergunde project minder (zon)licht, verstening van uitzicht, verlies van privacy en toename van drukte zowel in verkeersbewegingen als door bezoekers zal worden ervaren. Verweerder heeft deze belangen van [naam] onvoldoende meegewogen in de ruimtelijke beoordeling.
8.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder in redelijkheid een groter gewicht heeft mogen toekennen aan de belangen die zijn gediend met het project dan aan de door [naam] gestelde belangen. De rechtbank acht hierbij van belang dat de Ruimtelijke onderbouwing tekeningen bevat waarop de schaduwwerking is weergegeven op verschillende data en tijdstippen. Hieruit volgt niet dat [naam] minder (zon)licht zal ervaren door de aanbouw. Met het aspect van privacy is rekening gehouden door de raampartijen smal uit te voeren. Zo krijgt de zuidzijde van de aanbouw, de zijde waar [naam] tegen aankijkt, maar één smalle raampartij. Dat raam zal worden voorzien van matglas waardoor de inkijk vanuit de aanbouw op de woning van [naam] minimaal zal zijn. Hetgeen [naam] aanvoert kan niet tot een ander oordeel leiden.

Conclusie

9. Het voorgaande betekent dat verweerder in redelijkheid heeft kunnen besluiten de omgevingsvergunning voor het plaatsen van een aanbouw aan het Kerkgebouw te verlenen.
10. De beroepen tegen het wijzigingsbesluit zijn ongegrond.
11. Omdat verweerder hangende de beroepsprocedure naar aanleiding van de beroepsgronden het bestreden besluit heeft gewijzigd, zal de rechtbank verweerder veroordelen in de door [naam] gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het verschijnen ter nadere zitting, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Voor een veroordeling in de door [A] gemaakte proceskosten bestaat geen aanleiding, omdat niet gebleken is dat de gemachtigde van [A] beroepsmatig rechtsbijstand verleend.
12. De rechtbank zal voorts bepalen dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van ieder € 178,- vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen tegen het bestreden besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart de beroepen tegen het wijzigingsbesluit ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van [naam] tot een bedrag van € 2.092,50;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan [naam] te vergoeden;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 178,- aan [A] te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.H. Smits, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 februari 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage

Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2.1, eerste lid en onder c
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan.
Artikel 2.10, eerste lid en onder a
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
Artikel 2.10, tweede lid
2. In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12, eerste lid en onder a
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
Parapluplan Parkeren Krimpenerwaard
Artikel 1 Begrippen
In dit plan wordt verstaan onder:
(…)
1.5
voldoende parkeergelegenheid
Parkeergelegenheid voor auto's, waarvan het aantal parkeerplaatsen en de omvang daarvan voldoet aan de gemiddelde parkeerkencijfers van CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s), dan wel later door het bevoegd gezag vastgestelde beleidsregels over parkeren.
Artikel 3.1.1 Algemeen
a. Indien de omvang of de functie van een gebouw, een bouwwerk of een terrein daartoe aanleiding geeft, moet voldaan worden aan voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s);
b. het bevoegd gezag kan slechts een omgevingsvergunning verlenen voor de activiteiten bouwen en/of het gebruiken van gronden en/of de activiteit handelen in strijd met regels ruimtelijke ordening indien bij de aanvraag wordt aangetoond dat wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid op eigen terrein overeenkomstig het bepaalde in de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s);
c. De onder b genoemde bepalingen zijn alleen van toepassing voor aanvragen omgevingsvergunning waarvan het aannemelijk is dat deze een parkeervraag genereren.”
Artikel 3.1.2 Afwijken
Het bevoegd gezag kan bij een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in 3.1.1, indien:
a. aanpassing van het bouwplan om alsnog te kunnen voorzien in voldoende parkeerruimte op eigen terrein redelijkerwijs niet kan worden verlangd;
b. op een andere wijze is of wordt voorzien in voldoende parkeergelegenheid om de toename van de parkeerbehoefte op te vangen;
c. uit parkeeronderzoek blijkt dat de parkeerdruk in het openbaar gebied niet toeneemt.
Artikel 3.1.3 Advies
Een afwijking als genoemd in 3.1.2 wordt pas verleend, nadat een advies is verkregen van een verkeerskundige.
Artikel 3.2 Beleidsregels
Het bevoegd gezag past artikel 3.1 toe met inachtneming van de CROW-publicatie 317 (oktober 2012) en diens rechtsopvolger(s) of door haar nadien vastgestelde beleidsregels met betrekking tot het parkeren, zoals die gelden op het tijdstip van indiening van de aanvraag omgevingsvergunning.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 2 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:653.
2.De uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2547.