In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt het beroep van eisers behandeld die zich hebben beklaagd over het niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis asiel. De eisers, vertegenwoordigd door mr. I.C. van Krimpen, hebben op 22 juni 2022 hun aanvraag ingediend. De wet vereist dat verweerder binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslist, maar deze termijn is door verweerder met drie maanden verlengd. Op 11 januari 2023 hebben eisers verweerder in gebreke gesteld, omdat er nog steeds geen besluit was genomen.
De rechtbank heeft vastgesteld dat er geen zitting nodig was, omdat partijen daarmee instemden. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat verweerder niet tijdig heeft beslist. De rechtbank draagt verweerder op om binnen vier weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvragen van eisers. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast moet verweerder de proceskosten van eisers vergoeden, die zijn vastgesteld op € 418,50, en het griffierecht van € 184,-.
De rechtbank overweegt dat de eisers niet kunnen aanvoeren dat de rechtbank de uitgangspunten van een eerdere uitspraak niet mag toepassen, omdat deze uitgangspunten relevant zijn voor de beoordeling van de zaak. De rechtbank heeft de belangen van een snelle en zorgvuldige besluitvorming afgewogen en komt tot de conclusie dat de termijn van negen maanden, zoals genoemd in de Gezinsherenigingsrichtlijn, niet in de weg staat aan de opgelegde beslistermijn. De rechtbank bevestigt dat de zaak beslisklaar is en dat verweerder geen extra onderzoekshandelingen hoeft te verrichten.