ECLI:NL:RBDHA:2023:15760

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 oktober 2023
Publicatiedatum
19 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.14207
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid met betrekking tot aanvragen voor een machtiging tot voorlopig verblijf

Op 20 oktober 2022 hebben eisers aanvragen ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) als familie- of gezinslid bij een referent in het kader van nareis, op basis van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvragen niet tijdig behandeld, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eisers op 24 april 2023. Op 10 mei 2023 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris de wettelijke beslistermijn heeft overschreden en dat eisers rechtsgeldig in gebreke zijn gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en dat de staatssecretaris alsnog binnen zes weken na de uitspraak een beslissing moet nemen, met een mogelijkheid tot verlenging tot twaalf weken indien er nader onderzoek nodig is. Tevens is de staatssecretaris verplicht een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank heeft de staatssecretaris ook veroordeeld in de proceskosten van eisers, vastgesteld op € 418,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 19 oktober 2023.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.14207

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam], V-nummer: [nummer],

[naam], V-nummer: [nummer],
[naam], V-nummer: [nummer],
[naam], V-nummer: [nummer],
[naam], V-nummer: [nummer]
[naam], V-nummer: [nummer]
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. I.C. van Krimpen),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: Y. Khdim).

Procesverloop

Eisers hebben op 20 oktober 2022 aanvragen ingediend om een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor verblijf als familie- of gezinslid bij [naam] (referent) in het kader van nareis en op grond van artikel 8 van het EVRM [1] .
Bij brief van 24 april 2023 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op de aanvragen. Eisers hebben vervolgens op 10 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend. Eisers hebben schriftelijk op het verweerschrift gereageerd. De staatssecretaris heeft een nadere schriftelijke reactie gegeven.
Partijen hebben de rechtbank toestemming verleend om het beroep zonder zitting af te doen.

Overwegingen

1. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb [2] is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
2. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
3. De staatssecretaris moet uiterlijk binnen 90 dagen na ontvangst van de aanvraag beslissen [3] . De staatssecretaris heeft deze termijn met drie maanden verlengd. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat deze termijn is verstreken, dat eisers de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
4. Het beroep is daarom gegrond.
5. Aangezien de staatssecretaris nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris dit alsnog moet doen. In beginsel moet een bestuursorgaan dat doen binnen twee weken na bekendmaking van de uitspraak. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank een andere termijn opleggen [4] .
6. De meervoudige kamer van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, heeft bij uitspraak van 17 maart 2023 (hierna: de uitspraak van 17 maart 2023) [5] geoordeeld dat bij de overschrijding van de beslistermijn bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een verblijfsvergunning asiel sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en tevens overwegingen gewijd aan het bepalen van een nadere termijn voor het alsnog beslissen op dergelijke aanvragen.
7. Eisers hebben in een reactie op het verweerschrift aangevoerd dat de rechtbank in hun geval niet mag uitgaan van de uitgangspunten uit de uitspraak van 17 maart 2023. Volgens eisers wordt dan namelijk de maximale beslistermijn van artikel 5, vierde lid, van de Gezinsherenigingsrichtlijn overschreden. Eisers stellen zich subsidiair op het standpunt dat geen sprake is van een bijzondere omstandigheid in de zin van artikel 8:55d, derde lid, van de Awb en meer subsidiair dat een beslistermijn van vier weken na de uitspraak moet worden opgelegd, omdat zij een volledig dossier hebben overgelegd.
8. De rechtbank volgt eisers niet in deze standpunten. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft de rechtbank overwogen dat de termijn van negen maanden die de Gezinsherenigingsrichtlijn vermeldt, ziet op de beslistermijn. Dit moet worden onderscheiden van de nadere termijn die de rechtbank met de uitspraak oplegt. Bij het bepalen van een passende nadere termijn maakt de rechtbank een afweging. Daarbij houdt zij rekening met het belang van zowel een snelle als een zorgvuldige besluitvorming. De omstandigheid dat de termijn van negen maanden is of wordt overschreden, is één van de in deze afweging mee te wegen aspecten. Dit heeft de rechtbank bij het formuleren van de uitgangspunten voor het opleggen van een passende nadere termijn onderkend en meegewogen. Eisers hebben voorts aangevoerd dat de rechtbank in de uitspraak van 17 maart 2023 onterecht zou hebben overwogen dat sprake zou zijn van een bijzondere geval of een situatie waarin de naleving van andere wettelijke voorschriften ertoe noopt om een andere termijn te bepalen of andere voorziening te treffen. Eisers voeren ter onderbouwing aan dat de staatssecretaris wel kon anticiperen op de verhoogde asielinstroom, hij onvoldoende inspanning heeft verricht om extra personeel aan te nemen en de behandeling van nareisaanvragen niet arbeidsintensiever is geworden sinds januari 2022. De rechtbank volgt dit betoog niet. In de uitspraak van 17 maart 2023 heeft de rechtbank op basis van het samenspel van alle factoren overwogen dat sprake is van een situatie als bedoeld in artikel 8:55d, derde lid, van de Awb. De rechtbank ziet in hetgeen eisers hebben aangevoerd geen aanleiding om hier anders over te oordelen. De rechtbank past daarom ook in de zaak van eisers de in de uitspraak van 17 maart 2023 geformuleerde uitgangspunten toe.
9. De rechtbank stelt vast dat het dossier (mogelijk) nog niet compleet is, omdat uit het verweerschrift van 25 mei 2023 volgt dat de staatssecretaris van plan is een herstelverzuimbrief te sturen voor nadere documenten of informatie.
10. Eisers hebben aangevoerd dat zij in Afghanistan gevaar lopen vanwege de werkzaamheden van referent als tolk voor het Nederlandse ministerie van Defensie in Afghanistan. Ook lopen zij gevaar als alleenstaande vrouwen. Eisers hebben de rechtbank daarom (meer subsidiair) verzocht om een beslistermijn van zes weken na de uitspraak te geven, tenzij de staatssecretaris binnen die termijn besluit tot een nader onderzoek. In dat geval verzoeken eisers om een totale nadere termijn van twaalf weken.
11. Naar het oordeel van de rechtbank is in de specifieke situatie van eisers sprake van een bijzondere omstandigheid, zoals bedoeld in rechtsoverweging 6.3 van de uitspraak van 17 maart 2023. De rechtbank ziet daarom aanleiding om af te wijken van de in die uitspraak geformuleerde uitgangspunten voor het vaststellen van een nadere termijn. De verwijzing van de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020 [6] , leidt niet tot een ander oordeel. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat sinds het indienen van het beroep en het verweerschrift inmiddels ruim vier maanden zijn verstreken. De rechtbank bepaalt daarom, zoals door eisers verzocht, dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvragen van eisers bekend moet maken, tenzij de staatssecretaris binnen deze termijn besluit tot nader onderzoek. In dat geval moet de staatssecretaris binnen twaalf weken na de dag van verzending van deze uitspraak een beslissing op de aanvragen bekend maken.
12. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
13. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 418,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 0,5).
14. Omdat eisers zijn vrijgesteld van de verplichting om griffierecht te betalen, hoeft de staatssecretaris dit niet te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvragen bekend te maken, dan wel binnen twaalf weken als de staatssecretaris binnen de termijn van zes weken besluit tot nader onderzoek ;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van
€ 418,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Algemene wet bestuursrecht
3.artikel 2u, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000
4.artikel 8:55d, eerste en derde lid, van de Awb