Overwegingen
1. Eiser is geboren op [geboortedatum] 1987 en heeft de Turkse nationaliteit.
2. Op 21 maart 2019 heeft eiser een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘arbeid als zelfstandige bij de eenmanszaak [naam zaak 1]’. Bij besluit van 17 juni 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en tegen eiser een terugkeerbesluit uitgevaardigd. Dit besluit staat in rechte vast.
3. Vervolgens heeft eiser op 3 september 2019 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘arbeid als zelfstandige bij de eenmanszaak [naam zaak 2]. Bij besluit van 13 november 2019 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Bij besluit van 9 maart 2020 heeft verweerder het daartegen door eiser gemaakte bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Dit besluit staat ook in rechte vast.
4. Daarna heeft eiser op 17 december 2020 een aanvraag ingediend om verlening van een verblijfsvergunning regulier voor bepaalde tijd met het doel ‘arbeid als zelfstandige bij de eenmanszaak [naam zaak 3]. Bij besluit van 15 februari 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen. Dit besluit staat in rechte vast.
5. Op 21 juli 2021 heeft eiser opnieuw een aanvraag ingediend voor hetzelfde verblijfsdoel. Bij besluit van 25 oktober 2021 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen en is tegen eiser een inreisverbod voor de duur van twee jaren uitgevaardigd. Dit besluit staat in rechte vast.
6. In deze zaak gaat het om de vijfde aanvraag van eiser voor hetzelfde verblijfsdoel, ingediend op16 juni 2022. Bij besluit van 2 september 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder deze aanvraag niet in behandeling genomen vanwege het niet betalen van leges. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
7. Bij het bestreden besluit is het bezwaar gegrond verklaard ten aanzien van de leges. Verweerder overweegt daartoe dat eiser bij de betaling van de leges een onjuist vorderingsnummer heeft vermeld, waardoor de betaling niet kon worden herleid tot de aanvraag. Hoewel deze fout volgens verweerder voor rekening van eiser komt, weegt hij deze in het voordeel van eiser en vergoedt hij de door eiser gemaakte proceskosten.Wel heeft verweerder als gevolg daarvan de aanvraag eerst in bezwaar inhoudelijk in behandeling genomen. Verweerder heeft de aanvraag van eiser aangemerkt als een herhaalde aanvraag en deze op grond van artikel 4:6 van de Awbafgewezen, onder verwijzing naar het eerdere afwijzend besluit van 25 oktober 2021. Verweerder overweegt dat eiser niet in aanmerking komt voor de door hem gevraagde vergunning, omdat niet is gebleken van nieuwe feiten of veranderde omstandigheden (hierna: nova). Eiser heeft weliswaar enkele nieuwe stukken overgelegd, maar geen ondernemingsplan dat aan alle vereisten voldoet. Daarnaast zien de door eiser overgelegde exploitatiebegroting en een marketingplan volgens verweerder niet op de onderneming ‘[naam zaak 3]’.
8. Eiser voert daartegen aan dat verweerder ten onrechte en in strijd met de goede procesorde pas in bezwaar de aanvraag inhoudelijk in behandeling heeft genomen. Eiser is op deze wijze dan ook de volledige bezwaarfase onthouden. Weliswaar heeft hij bij de betaling van de leges een cijfer te veel vermeld bij het vorderingsnummer, maar eiser heeft wel het juiste zaaknummer vermeld. Het afwijzen van de aanvraag heeft voor eiser verstrekkende gevolgen omdat verweerder bij een nieuwe aanvraag, anders dan in de huidige procedure, de eis hanteert dat eiser een machtiging tot voorlopig verblijf (hierna: mvv) moet aanvragen. Verder voert eiser aan dat hij wel degelijk alle vereiste documenten heeft overgelegd. De aanvraag is dan ook ten onrechte afgewezen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb en er is ten onrechte geen advies ingewonnen bij het ministerie van Economische Zaken en Klimaat.
9. Bij het verweerschrift van 22 september 2023 heeft verweerder nader toegelicht dat de aanvraag gelet op de strekking van artikel 7:11, tweede lid, van de Awb terecht in bezwaar inhoudelijk in behandeling is genomen. Wel had volgens verweerder in bezwaar aan eiser de mogelijkheid geboden moeten worden om alsnog de benodigde documenten over te leggen. Verweerder vraagt echter om dit gebrek met toepassing van artikel 6:22 van de Awb te passeren.
De rechtbank oordeelt als volgt.
10. Niet in geschil is dat eiser de leges heeft betaald voor de aanvraag en dat hij bij de betaling een onjuist vorderingsnummer heeft vermeld. In geschil is de vraag of verweerder terecht de aanvraag van eiser (pas) in bezwaar inhoudelijk in behandeling heeft genomen. Met andere woorden: heeft verweerder terecht geen nieuw primair besluit genomen?
11. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Immers, de wetgever heeft met artikel 7:11 van de Awb beoogd dat op grondslag van een ontvankelijk bezwaar een volledige heroverweging van het bestreden besluit plaatsvindt. Een bestuursorgaan mag in het algemeen in bezwaar een ander besluit nemen als nieuwe informatie daar aanleiding voor geeft. Dit brengt onder meer met zich dat de keuze voor het dictum in gevallen waarin een bestuursorgaan meent het besluit al dan niet gedeeltelijk te moeten herroepen vrij is. Dit volgt uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder recht gedaan aan de situatie van eiser door te erkennen dat eiser de leges voor de aanvraag heeft betaald en in verband daarmee de kosten voor het maken van het bezwaar te vergoeden, terwijl verweerder tegelijkertijd terecht pas in het bestreden besluit een inhoudelijk besluit heeft genomen op de aanvraag. De beroepsgrond dat aan eiser ten onrechte een instantie is onthouden, treft geen doel.
12. Verder is niet in geschil dat het bestreden besluit betrekking heeft op een herhaalde aanvraag. In geschil is of verweerder deze herhaalde aanvraag heeft mogen afwijzen met toepassing van artikel 4:6 van de Awb. De rechtbank stelt daarbij voorop – onder verwijzing naar de uitspraken van de Afdeling van 22 juni 2016en 23 november 2016– dat zij aan de hand van de aangevoerde beroepsgronden en het eventueel door verweerder gevoerde beleid toetst of verweerder zich terecht, zorgvuldig voorbereid en deugdelijk gemotiveerd op het standpunt heeft gesteld dat er geen nova zijn.
13. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder goed onderbouwd waarom de stukken die eiser bij de aanvraag heeft overgelegd – ook al bevatten deze (nieuwe) cijfers en informatie – onvoldoende zijn om te kunnen spreken van nova in de zin van artikel 4:6 van de Awb. Eiser heeft niet betwist dat hij het door hem genoemde ondernemingsplan (of een soortgelijke variant) reeds heeft overgelegd bij zijn vorige aanvraag en dat een op zijn onderneming toegespitste markt- en concurrentieanalyse daarin (opnieuw) ontbreekt. Dit terwijl verweerder bij het besluit van 25 oktober 2021 uitgebreid uiteen heeft gezet welke stukken eiser bij zijn aanvraag moet overleggen en aan welke eisen het ondernemingsplan moet voldoen. De door eiser gestelde omstandigheid dat zijn onderneming reeds geruime tijd actief is op de markt, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Verweerder heeft terecht in de overige stukken ook geen aanleiding gezien om terug te komen op het eerdere afwijzende besluit. Enkele van deze stukken zijn het gevolg van tijdverloop doordat eiser zijn bedrijfsactiviteiten heeft voortgezet. Andere stukken zijn weliswaar nieuw, maar laten onverlet dat eiser nog steeds geen volledig ondernemingsplan heeft overgelegd. Eisers beroepsgrond dat in het geval van een nieuwe aanvraag verweerder een mvv-vereiste hanteert, leidt evenmin tot een ander oordeel.
14. De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder eiser in bezwaar in de gelegenheid had moeten stellen om alsnog de voor de aanvraag benodigde documenten te overleggen. Het is in de eerste plaats aan eiser om aan te tonen dat hij aan de voorwaarden van de aanvraag voldoet en ter beoordeling daarvan ingevolge artikel 4:2, tweede lid, van de Awbgegevens en bescheiden verstrekt. De bewijsstukken die van eiser worden verlangd staan vermeld op het aanvraagformulier en in het beleid van verweerder, zodat verondersteld wordt dat eiser daarmee bekend is. Bovendien heeft eiser al vier keer eerder een soortgelijke aanvraag ingediend, terwijl in het besluit van 25 oktober 2021 op de vorige aanvraag, waarnaar is verwezen in het bestreden besluit, nog uitgebreid uiteen is gezet welke stukken eiser moet overleggen. Van eiser mag bovenal in dit stadium verwacht worden dat hij reeds bij zijn aanvraag de vereiste documenten overlegt, dan wel een onvolledige aanvraag zo snel mogelijk completeert. De ter zitting door eiser gegeven uitleg, dat de boekhouder, van wiens diensten hij tot voor kort gebruik heeft gemaakt, zijn werk niet goed heeft gedaan, doet niets af aan eisers eigen verantwoordelijkheid op dit punt. Daarnaast heeft eiser ook in beroep de benodigde documenten niet alsnog overlegd. Van een gebrek in de zin van artikel 6:22 van de Awb is naar het oordeel van de rechtbank dan ook geen sprake.
15. Het beroep is ongegrond.
16. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.