ECLI:NL:RBDHA:2023:15810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 oktober 2023
Publicatiedatum
20 oktober 2023
Zaaknummer
NL23.31299
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring op grond van artikel 59b Vreemdelingenwet 2000; risico op onttrekking aan toezicht en geen zicht op uitzetting

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tunesische eiser. De eiser was geboren op een onbekende datum en had een V-nummer dat niet is vermeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 september 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 13 oktober 2023 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was via telehoren vanuit het detentiecentrum Schiphol, terwijl zijn gemachtigde in de rechtbank in Groningen aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van de asielaanvraag van de eiser, en dat er een risico bestond dat de eiser zich aan toezicht zou onttrekken.

De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de onbetwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen reden was om een lichter middel dan bewaring toe te passen, aangezien de eiser had aangegeven niet terug te willen keren naar Tunesië. De rechtbank heeft de medische omstandigheden van de eiser in overweging genomen, maar concludeerde dat deze niet voldoende waren om de bewaring onrechtmatig te verklaren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.31299

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Tunesische nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. H.J.M. Nijholt),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: drs. B.H. Wezeman).

Procesverloop

Bij besluit van 27 september 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 13 oktober en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Schiphol. De gemachtigde van eiser is verschenen op de rechtbank in Groningen. Tevens is daar een tolk verschenen. Verweerder heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Verweerder heeft onderhavige maatregel gebaseerd op artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw 2000. In dit verband stelt verweerder zich op het standpunt dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Ten aanzien van eiser is gebleken dat er een risico bestaat dat hij zich aan toezicht zal onttrekken en dat hij de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
1.1.
Verweerder heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft verweerder overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
2. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert aan dat onduidelijk is hoeveel uitzettingen naar Tunesië hebben plaatsgevonden. De kans dat een laissez-passer zal worden afgeven is nihil. Voorts voert eiser aan dat de asielprocedure al vrij lang loopt. Ten aanzien van het toepassen van een lichter middel stelt eiser dat hij zich wel aan het toezicht heeft onttrokken, maar via een Dublinclaim door Duitsland is teruggekeerd naar Nederland. Daarna heeft eiser zich niet aan het toezicht onttrokken.
3. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
4. De rechtbank is verder van oordeel dat de onbetwiste gronden, in samenhang bezien, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor verweerders standpunt dat er een risico op onttrekking bestaat.
5. De rechtbank is van oordeel dat er geen reden was om een lichter middel dan de maatregel van bewaring toe te passen. In dit kader acht de rechtbank van belang dat reeds hiervoor is overwogen dat de gronden van bewaring kunnen dragen en dat hiermee het risico op onttrekking is gegeven. Voorts acht de rechtbank van belang dat eiser heeft verklaard dat hij niet wil terugkeren naar Tunesië.
5.1.
De rechtbank stelt daarbij vast dat verweerder de medische omstandigheden, namelijk dat hij niet tegen de gevangenis kan en hoofdpijn heeft, van eiser voldoende betrokken bij de oplegging van de maatregel van bewaring. Verweerder heeft immers aangeven dat er een medische dienst aanwezig is in het detentiecentrum.
5.2.
Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin verweerder aanleiding had moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen (Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS), 23 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:674).
5.3.
De rechtbank ziet ook in het gestelde gebrek aan zicht op uitzetting naar Tunesië geen reden om een lichter middel op te leggen. De rechtbank merkt in dit kader op dat zicht op uitzetting geen voorwaarde is voor bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw 2000 (zie de uitspraak van de Afdeling van 6 juni 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1552). De rechtbank is voorts van oordeel dat er geen reden is om aan te nemen dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan de behandeling van de asielaanvraag van eiser.
5.4.
Concluderend is de rechtbank niet gebleken is dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van I. Wolthuis, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.