In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 18 oktober 2023 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Tunesische eiser. De eiser was geboren op een onbekende datum en had een V-nummer dat niet is vermeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 september 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op basis van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep van de eiser op 13 oktober 2023 behandeld, waarbij de eiser aanwezig was via telehoren vanuit het detentiecentrum Schiphol, terwijl zijn gemachtigde in de rechtbank in Groningen aanwezig was. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring noodzakelijk was om gegevens te verkrijgen voor de beoordeling van de asielaanvraag van de eiser, en dat er een risico bestond dat de eiser zich aan toezicht zou onttrekken.
De rechtbank heeft de gronden voor de bewaring beoordeeld en geconcludeerd dat de onbetwiste gronden voldoende waren om de maatregel te rechtvaardigen. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen reden was om een lichter middel dan bewaring toe te passen, aangezien de eiser had aangegeven niet terug te willen keren naar Tunesië. De rechtbank heeft de medische omstandigheden van de eiser in overweging genomen, maar concludeerde dat deze niet voldoende waren om de bewaring onrechtmatig te verklaren. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Tevens is er geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.